Project ''Klassenstrijd'' deel 1 - ontwikkeling van het kapitaal: nummer 3
Eenvoudige reproductie
Een noodzaak van groei, van accumulatie, is vanuit het kapitalisme gezien klip en klaar. Zonder economische groei is er een systeemprobleem. Door velen wordt accumulatie van het kapitaal beschouwd als voorwaarde voor welvaart van de mensheid. De laatste tijd komt er langzaam maar zeker een kanteling in de discussie. Toename van de productie laat problemen zien. Voor het klimaat, voor de verdeling van de welvaart, voor de uitputting van de natuurlijke reserves en voor de leefbaarheid van de aarde.

In het vorige deel van deze serie (verhouding) is besproken dat uitbreiding van het kapitaal inhoudt dat de winst en daarmee de groei door meer constant kapitaal juist kan leiden tot daling van de winsten. Deze keer staat de vraag centraal hoe de eenvoudige reproductie plaatsvindt. Nummer 4 van deel 1 in deze serie zak gaan over de uitgebreide reproductie: hoe winsten vanuit de productie omgezet kunnen worden in nieuw kapitaal. Dit probleem is door Karl Marx beschreven in het tweede deel van Het Kapitaal. (1) Hij noemt het de reproductie. Een korte toelichting. De reproductie is een uitwerking van het circulatieproces van het kapitaal, het eigenlijke thema van deel twee van Het Kapitaal. Circulatie is een geaggregeerde (samengevoegde) vorm van reproductie. Reproductie is hoe het kapitaal van een afzonderlijk productieproces verloopt. Rosa Luxemburg heeft met deze accumulatie van het kapitaal haar belangrijkste, theoretische bijdrage geleverd aan het wetenschappelijke socialisme.(2)
Ook in dit derde deel wordt ter illustratie een concreet productieproces gebruikt en wel een broodfabriek.
Betalen en niets overhouden
Voor het bakken van brood is constant kapitaal nodig: een bakkerij met ovens, een kneedmachine, een ruimte waar het brood kan rijzen, enzovoort. Dit is van deze fabriek het vaste deel van het totale constante kapitaal. Daarnaast is er meel, gist en brandstof voor de ovens nodig die slechts één productieproces meegaan: het flexibel kapitaal. In dit voorbeeld wordt de optelsom van het vaste en flexibele kapitaal op 100 eenheden gesteld. Uiteraard zijn er arbeiders/sters nodig. Bakkers die aan de machines staan, kneders, opzichters, heftruckchauffeurs en de mensen van de administratie. Dit variabele kapitaal staat op 30 eenheden, dat zijn dus de lonen van alle werkers op de broodfabriek. De eigenaar van de fabriek, de kapitalist, wil winst maken en een surplus uit zijn fabriek halen. Stel dat zijn eigen 'loon' beperkt tot 20 eenheden. Om zijn fabriek rendabel te laten zijn, moet de kapitalist deze drie onderdelen betalen: totaal: 100 plus 30 plus 20. De totale kosten zijn dus 150.
Marx wil het systeem begrijpen, daarom generaliseert hij alles tot op een maatschappelijk niveau. Het principe voor een gehele economie is feitelijk hetzelfde.
Reproductie wil niets anders zeggen dan dat de opbrengst van de fabriek hetzelfde moet zijn als de gemaakte kosten. Wil het systeem kloppen, dan moet de kapitalist op de markt zijn geproduceerde brood verkopen voor 150 eenheden. De uitdrukkingsvorm voor de vergelijking van kosten en opbrengsten is geld. Met geld koopt de kapitalist zijn machines of hij betaalt ze af, daarnaast betaalt hij de lonen van zijn personeel en houdt hij nog iets voor zichzelf over; hij moet ook leven en consumeren.
Uiteindelijk is alles terug te brengen naar de drie onderdelen: constant kapitaal, variabel kapitaal en surplus. De afdracht van de pensioenpremies is voor de kapitalist een onderdeel van zijn kosten voor variabel kapitaal. De kapitalist kan uiteraard over zijn posten schuiven. Vliegen hem de pensioenpremies naar de strot, kan hij zijn surplus verlagen naar 10 en zijn kosten voor variabel kapitaal verhogen naar 40. Nu is het mogelijk dat hij voor zijn brood geen 150 maar 160 krijgt. Hij kan dan besluiten de werknemers meer te betalen, dan stijgt zijn variabel kapitaal met 10 (160-150). Hij kan het geld ook in eigen zak steken, dan stijgt zijn surplus van 20 naar 30.
Als de kapitalist aan alle kosten voldoet en niets overhoudt, dan spreken we van eenvoudige reproductie.
Twee afdelingen
Marx heeft de economie ingedeeld in twee afdelingen, één (I) voor de productie van productiemiddelen en één (II) voor consumptiegoederen. De broodfabriek valt onder de consumptiegoederen. De fabricage van de bakkerij, de ovens en de kneedmachine horen bij de afdeling productiemiddelen. Evenals de computer bij 'personeelszaken' voor de berekening van de af te dragen pensioenpremies.
Advocaten, dominees, profvoetballers, bankiers en andere 'hoog betaalden' vallen niet onder de kapitalistische afdelingen. Denkbaar is dat deze lieden gerekend worden tot één van de twee afdelingen, maar dan moeten ze op een kapitalistische manier functioneren.

Marx maakt een onderscheid tussen productieve arbeid en onproductieve arbeid. Productieve arbeid brengt surplus voort. Als bijvoorbeeld Ajax een kapitalistische onderneming is en winst maakt door de spelers uit te buiten, dan leveren de spelers voor de kapitalist Ajax een surplus. In dat geval is Ajax in te delen bij de afdeling consumptiegoederen. Met een dominee ligt dat anders. Afgezien van de morele kant van de zaak, de kerk buit de dominee niet uit. Er is voor de kerk geen reden om kapitalistisch te opereren.
Geld
Om het geheel van de eenvoudige reproductie te laten werken, is dus een ruilmiddel nodig. Een middel dat door iedereen geaccepteerd wordt en als vergelijkingswaarde (equivalent) kan functioneren... en dat is geld.
De kapitalist van de broodfabriek uit afdeling II van de consumptiegoederen moet de kapitalist die broodmachines maakt als productiemiddel uit afdeling I betalen. Dat doet hij met geld en daarmee betaalt hij de arbeiders/sters het loon. Met dat loon kopen de arbeiders (onder andere) brood dat door de broodkapitalist naar aan de winkel verkocht is. Hiermee is onderscheid tussen circulatie en reproductie gemaakt. De circulatie gaat over alle productieprocessen van de samenleving. Er is wel een onlosmakelijke band tussen reproductie en circulatie.
Marx heeft veel aandacht geschonken aan het fenomeen geld. Het mag inmiddels duidelijk zijn dat 'kapitaal' en 'geld' totaal verschillend zijn. Hoewel geld wel de vorm van kapitaal kan aannemen. Dat komt verderop terug.
Marx wilde nog wel het geld opnemen in de reproductieschema's. Hij dacht daarbij aan de productie van goud en zilver dat de belangrijkste vormen van geld zijn. In die vorm hoort het geld dan bij de productie van productiemiddelen. De rol van het geld is echter toch anders. Geld, zeker als rekeneenheid heeft zeer verschillende vormen aangenomen. Muntgeld, papiergeld, waardepapieren, giraal geld en tegenwoordig komt dat allemaal niet meer aan de orde. Geld is verworden tot een eenvoudige rekeneenheid die door bijna iedereen geaccepteerd wordt.
(1)'Het kapitaal, boek 2, Het circulatieproces van het kapitaal' (Kapitaal deel 2). Sinds kort is de vertaling van deel 2 beschikbaar bij het Marxistisch Internet Archief. De uitgave is postuum door Friedrich Engels uitgegeven en is gebaseerd op de manuscripten van Marx uit 1863-1867, terug te vinden in de MEGA, 2e afdeling, Das Kapital und Vorarbeiten, band 4 deel 1, Manuskripte 1864/1865, 'Zweites Buch des Kapital.'
(2) Luxemburg, Rosa, (Akkumulation)Hiervoor is de eerste afdeling (Abschnitt) belangrijk: Das Problem der Reproduktion, in pdf aan te leveren.
