Project 'Klassenstrijd' deel 1 - ontwikkeling van het kapitaal: nummer 4
Uitgebreide reproductie
De (eenvoudige) reproductie van het kapitaalging over een kapitalisme zonder groei of accumulatie. In deze bijdrage, met een prominente rol van Rosa Luxemburg, gaat het juist over die groei. Rosa is daarvoor verguisd, omdat ze de gangbare marxistische theorieën bekritiseerde. De kwestie van de accumulatie was door Marx onvoldoende uitgewerkt. De ontwikkeling van het kapitalisme als systeem was nog niet ver genoeg om de kapitalistische principes volledig te doorgronden. Accumulatie of groei is zo'n principe. In relatief korte tijd gaf Rosa Luxemburg hieraan een geweldige impuls.
Die impuls was tweeledig.
1. De uitwerking van de splitsing van het surplus dat voortkwam uit de productie. Dat surplus, het resultaat van de uitbuiting of exploitatie van het variabele kapitaal of de levende arbeid, is in handen van de kapitalist. De splitsing betekent dat de kapitalist een deel van dit surplus voor de eigen consumptie gebruikt en een ander deel niet.
2. Rosa Luxemburg ontwikkelde de visie dat kapitalisten dit tweede deel inzetten voor de ontwikkeling van gemeenschappen die nog niet volgens het kapitalistische systeem functioneerden. Zo ontstond een nieuwe theorie over het imperialisme.

Ernest Mandel, lezersconferentie Solidariteit,
juli 1984 (nummer 7 blad)
De kritiek die Luxemburg kreeg van haar tijdgenoten richtte zich op deze theorie. Zij heeft die kritiek weerlegt in haar Anti-Kritiek.(1) Later volgde een kritiek van Ernest Mandel die op de problematiek inging in zijn voorwoord op deel 2 van het kapitaal. (2)
Een extra of Surplus+
Marx zag wel dat er een extra surplus ontstond, laten we dat Surplus+noemen. Hij gebruikte dit verschijnsel voor de uitbreiding van zijn reproductieschema's.
Allereerst zag de kapitalist dat het productieproces lucratief was, het bracht hem winst op en was voor herhaling vatbaar. Voor zo'n herhaling was echter opnieuw kapitaal nodig, hier gesteld op 100 eenheden voor het constante deel en 30 voor het variabele kapitaal. Bij elkaar 130. Surplus is niet aan de orde, dat is immers het resultaat van het productieproces.
Hier is direct een kanttekening nodig. De 100 voor het constante kapitaal van de broodfabriek, zie de vorige extra in deze serie, bestaat uit een deel vast kapitaal, de machinerie, en voor een deel uit flexibel kapitaal. Het vaste kapitaal moet onderhouden worden en voor een deel afgeschreven, maar kan nog wel een paar keer mee. Het flexibele kapitaal, grondstoffen en energie, is in zijn geheel verdwenen in het product en moet dus opnieuw worden aangeschaft.
Aangenomen dat het constante kapitaal (100) voor de helft bestaat uit vast kapitaal, waarop 10 eenheden moeten worden afgeschreven. Voor een nieuwe productiecyclus is dus 10 nodig. Het flexibele kapitaal is 50 groot. Voor een nieuw broodbakproces is dus een kapitaal nodig van 10 voor de afschrijving van het vaste kapitaal, van 50 voor het flexibele kapitaal en van 30 voor het loon van de arbeiders, het variabele kapitaal, bij elkaar 90.
In zijn uitgebreide schema's rekent Marx telkens met de vervanging van het totale constante kapitaal en dat is 100. Dit is voor het gemak. Uit het Surplus+ was het mogelijk een nieuw proces sneller op te zetten. De kapitalist hoefde niet te wachten met een nieuwe ronde broodbakken, totdat zijn hele voorraad van de eerste ronde verkocht was. Hij kon met het Surplus+ uit de eerste ronde al nieuw flexibel, constant kapitaal kopen. Marx noemt dit een versnelde 'turnover'. Het productieproces kan zich sneller herhalen.
Dat betekent dat het reproductieproces zich uitbreidt. Een deel van het surplus keert terug in het productieproces, in ons geval afdeling II, waar de broodfabriek zich bevindt. Gevolg is wel dat er meer en sneller brood op de markt komt dat door consumenten gekocht moet worden. Er is meer van alle soorten kapitaal nodig, zowel constant, vast en flexibel als variabel, de arbeid. Dat geldt voor beide afdelingen. Het kapitaal dat terugstroomt, Marx noemt dit reflux, zorgt voor groei van de gehele economie. (3) Deze groei is dus niet gebaseerd op de werkelijke behoefte van de samenleving aan reproductiemiddelen, maar wordt gekenmerkt door de behoefte van de kapitalisten aan meer surplus en daarvoor gebruiken ze de Surplus+. Belangrijke consequentie van de uitgebreide reproductie is dat de afdelingen van de economie, I en II, meer en meer met elkaar vervlecht raken.
Schatvorming
Vervolgens zag Marx dat er nog iets overblijft van het surplus dat bovendien permanent groeit. Dat neemt zulke grote proporties aan dat het Surplus+, het extra deel van de meerwaarde dat de kapitalist niet nodig heeft voor zijn eigen consumptie, een andere bestemming moet krijgen. Dit Surplus+ wordt opgeslagen, nadat alle brood ook van de tweede, de derde en alle volgende productieronden verkocht is en omgezet is in de geldvorm. Eerst door de kapitalist zelf, een oude sok onder zijn bed. Marx noemt dit schatvorming. Later brengt de kapitalist, als het teveel en te link wordt, die schat naar bewaarders. Die schatbewaarders weten er wel raad mee. Ze noemen zich bank. Alle extra meerwaarde, Surplus+, wordt gebruikt als een mogelijkheid voor krediet aan ondernemende kapitalisten.
De oorspronkelijke kapitalist krijgt voor zijn inleg een bescheiden vergoeding in de vorm van rente. De schatbewaarder, de bank, verstrekt een krediet aan andere kapitalisten die voor het concurrerend blijven van hun onderneming, bijvoorbeeld een banketbakker, kapitaal in de vorm van geld nodig hebben. Voor dat krediet dat een lening is, moet de debiteur, de ondernemer die het geld leent, meer rente betalen dan de bank geeft aan zijn crediteur, de broodbakker die zijn Surplus+ naar de bank heeft gebracht. Er is een verdienmodel ontstaan voor de bank uit de extra meerwaarde van de oorspronkelijke broodbakker. Een nieuwe industrie gloort aan de horizon. Let wel, een industrie die ontstaat bij de gratie van de uitbuiting of exploitatie van het variabele kapitaal, de levende arbeid.
De Boerenleenbank
Deze ontwikkeling wordt glashelder geïllustreerd door het 'boerenprobleem'. De zelfstandige vrije boeren staken de koppen bij elkaar, want ze konden het breien van sokken voor al hun Surplus+ niet bijhouden. Ze richtten samen een coöperatieve Raiffeisenbank op. Deze Boerenleenbank floreerde echter zo goed dat hij bij de kredietverstrekking aan de oude en vooral ook nieuwe boeren eisen ging stellen. Er moest grootschalig geïnvesteerd worden om de productiviteit van de boerenbedrijven te vergroten. De bank ging zich dus bezighouden met de bedrijfsvoering van de boeren zelf, omwille van betere rendementen. De bank gaat zich gedragen als kapitalist.
De industrie in Afdeling I profiteerde mee, omdat er steeds meer en grotere machines - constant vast kapitaal - op de boerderij nodig was. De boer moest zich in de schulden steken en werd van crediteur, schuldenaar of debiteur.
Toen de stikstofcrisis uitbrak, waren de rapen gaar. De bank gaf niet thuis en de boeren zaten plotseling met een zak vol schuld en moesten zich laten uitkopen. Wie kan daar voor opdraaien? De belastingbetaler, want de overheid gaat het regelen. Dat is kapitalisme in optima forma.

Rosa Luxemburg
Nog even terug naar Rosa Luxemburg, want haar suggestie over het niet te consumeren Surplus+ is van wezenlijk belang om het kapitalisme te begrijpen, ook voor onze tijd. Zij constateert dus dat er na de consumptiefaciliteiten voor de kapitalisten nog een deel van het surplus overblijft, zelfs na de versnelling van het terugvloeien (reflux) van het kapitaal en de schatvorming. Haar stelling was dat kapitaal niet kon rusten. Het deel kon niet geconsumeerd worden door de arbeiders die zich al gereproduceerd hadden en geen middelen bezaten zich dit overtollige Surplus+ toe te eigenen. Hetzelfde geldt voor de kapitalisten.
De schatvorming van Marx was ook niet voldoende. De oplossing die zij zag was tweeledig.
Ten eerste was er de ontwikkeling van gemeenschappen tot kapitalistische samenlevingen. Daarvoor moest er grof geïnvesteerd worden in de infrastructuur, zoals het graven van het Suezkanaal. Een nieuwe imperialistische fase brak aan.
Ten tweede kon er grof geïnvesteerd worden in de ontwikkeling van het militarisme. Dit werd Rosa zelf fataal. De socialisten in de Rijksdag keurden de kredieten voor de herbewapening van Duitsland in juli 1914 goed, ondanks felle tegenstand van Rosa Luxemburg, later verwoord in de Juniusbrosjure. (4) Nog geen maand later brak de eerste wereldoorlog uit.
Conclusie. Voor de beoordeling van de actuele ontwikkeling van het kapitalisme is het van groot belang te begrijpen wat er na de reproductie van het totale kapitaal gebeurt met de extra overtollige meerwaarde (Surplus+, denk daarbij ook aan het Nederlandse pensioenvermogen).
(1) Rosa Luxemburg,(Akkumulation)
(2) Mandel, in zijn voorwoord bij deel 2 van het Kapitaal (Kapitaal deel 2) Das Problem der Reproduktion, hiervoor is de eerste afdeling (Abschnitt) belangrijk, Das Problem der Reproduktion.
(3) Reflux,(Reflux)
(4) Oorlogskredieten,(Juniusbrosjure)
