De lange golven in de economie
Bijzondere bijdrage van Bob van Gelderen in 1913
Herman Pieterson
Terwijl de ene crisis over de andere lijkt te buitelen, rijst de vraag waar we nu eigenlijk staan. Gaat de wereld morgen of overmorgen ten onder, en zo ja waar ligt dat dan aan? Het is zinvol om te kijken naar patronen die kenmerkend zijn voor de sociaaleconomische ontwikkeling gedurende langere periodes. Hier aandacht voor een bijzondere bijdrage van de eerste systematische onderzoeker van de lange golven in de economie, Jacob (Bob) van Gelderen, schrijvend als J. Fedder.
Bob van Gelderen - bron IISG
In 1891 werd Bob van Gelderen in Amsterdam geboren. Als telg van een geslacht van Joodse slagers. Zijn moeder was Frederika Fedder (1860-1908), dochter van een diamantbewerker met familiebanden in meer gegoede kringen. Zijn vader Michel van Gelderen (1857-1908) probeerde het na hun huwelijk als winkelier, maar werd kantoorbediende. De ouders van Bob overleden in 1908, het jaar van zijn eindexamen aan de Openbare Handelsschool. In 1910 deed hij staatsexamen Staathuishoudkunde en Statistiek.
Afwisselende periodes
In Engeland, het eerste land waar de industriële revolutie doorbrak, is vanaf de economische crisis van 1825 een cyclische conjunctuurbeweging zichtbaar van zeven tot elf jaar. Een beweging die direct verbonden is met de aard van de kapitalistische productiewijze. Soms is deze korte cyclus minder goed waarneembaar door periodes van oorlog en herstel. Vanaf de jaren 1850 werden de cycli internationaler.
Begin twintigste eeuw werd de vraag opgeworpen of er ook een langere beweging in de economie te zien was. De aanleiding was een duidelijke periode van vertraging en stagnatie van de groei in de jaren 1873-1895 en een scherpe opleving daarna. Al eerder waren er suggesties gedaan dat zulke ontwikkelingen bestonden. W. Stanley Jevons (1835-1882), één van de grondleggers van de economische statistiek in Engeland, nam in 1865 al duidelijke periodes waar van op- en neergang in de prijsontwikkeling. Dat betrof de eerste decennia van de negentiende eeuw, maar Jevons meende dat er geen eenduidige verklaring voor was.
Ook voordat de kapitalistische productiewijze domineerde, bestonden er afwisselende periodes van voorspoed en hongersnood. Vooral veroorzaakt door natuurlijke ontwikkelingen, zoals schommelingen in het weer, epidemieën en misoogsten. Verklaringen voor eventuele regelmatigheden laten we hier rusten. Ook al lijken er langere golven te bestaan die vooraf gingen aan de verbreiding van het industriële kapitalisme, volgens mij zijn ze niet vergelijkbaar met die hier besproken worden.
Springvloed
De Russische marxist Parvus (Alexander Helphand, 1867-1924) was in 1901 één van de eersten die de afwisseling opmerkte van periodes van snelle en tragere groei van productie en handel in het industriële kapitalisme. Maar hij werkte zijn ideeën niet uit. Anderen zagen kort voor de Eerste Wereldoorlog deze afwisseling van periodes ook in de prijsbeweging. Destijds vooraanstaande economen als de Russisch Oekraïense Michaël Tugan-Baranovsky (1865-1919) en de Fransman Albert Aftalion (1874-1956) spraken in 1913 over het verschijnsel. Maar meer dan opmerken, deden ze niet.
Bob Van Gelderen schreef op 21-jarige leeftijd misschien wel het meest baanbrekende artikel dat het sociaaldemocratische maandschrift De Nieuwe Tijd (1896-1921) in al zijn jaargangen heeft gepubliceerd. Onder het pseudoniem J. Fedder beschreef hij zijn bevindingen over de lange golfbeweging in de economie met als titel Springvloed - Beschouwingen over industrieele ontwikkeling en prijsbeweging. Het artikel verscheen in 1913 in drie afleveringen, maar hij schreef het al in 1912. Daarmee was hij de eerste die een systematisch onderzoek combineerde met een aantal theoretische suggesties. Tien jaar later zou de Russische econoom Nikolaj Kondratiev (1892-1938) tot vergelijkbare conclusies komen.
Golfbeweging
De oorlog verhinderde Van Gelderen om zijn tekst in het Duits uit te brengen. Acht jaar na Van Gelderens bijdrage in De Nieuwe Tijd publiceerde Sam de Wolff (1878-1960) in 1921 in De Socialistische Gids, het maandblad van de SDAP, een artikel over de lange golven. Titel: Prosperiteits- en depressie-perioden. De Wolff noemde Van Gelderen en bouwde voort op diens werk dat hij vooral zag als een toelichting op de visie van Parvus in het in 1901 verschenen boekje Handelskrisis und Gewerkschaften. Het artikel van De Wolff, in 1924 in het Duits vertaald, bleef lange tijd de enige internationale bron over Van Gelderens werk dat daardoor voor een groter publiek onbekend bleef.
De lange golven werden bekend onder naam van Kondratiev. In de jaren twintig publiceerde hij er in Rusland over. Een deel van zijn werk kwam ook in het Duits uit. De Oostenrijks-Amerikaanse econoom Schumpeter (1883-1950) kwam met een eigen interpretatie, waarbij hij Kondratiev de eer toekende de golven ontdekt te hebben. Na de Tweede Wereldoorlog raakten de golven uit beeld tijdens de langdurige periode van economische expansie. De Vlaamse econoom Ernest Mandel (1923-1995) was de eerste die in 1964 het einde van deze expansie aankondigde onder verwijzing naar de lange golfbeweging. Mandel werkte zijn theorie verder uit in verschillende boeken en artikelen. Sinds de jaren zeventig van de twintigste eeuw zijn er tal van economen die in enigerlei vorm het verschijnsel hebben geprobeerd te verklaren.
Van Gelderen aan het woord (1)
Van Gelderen formuleerde algemene conclusies voor het periodiek ontstaan van een tijdperk van springvloed, waarin een snelle uitbreiding van het bedrijfsleven gepaard ging met een hoge rentestand en hoge prijzen. Hij zag als voorwaarde voor het ontstaan van een springvloedperiode een krachtige, hetzij spontane, hetzij geleidelijke uitbreiding van de productie met twee hoofdvormen:
1) De ontginning van schaars gebruikte gebieden. Landbouw en veeteelt leveren in die nieuw geëxploiteerde landen exportproducten, waarmee de bevolking de producten betaalt, welke zij behoeft. Dat zijn massa-verbruiksartikelen, voornamelijk textiel en productiemiddelen als machines, spoorweg- en andere verkeersmiddelen en bouwmateriaal.
2) Het vrij plotseling ontstaan van een productietak die krachtiger dan daarvoor in staat is een bepaalde menselijke behoefte te bevredigen (automobiel- en elektriciteitsindustrie). De werking daarvan is op kleinere schaal dezelfde als de eerste vorm.
Een sterke uitbreiding van de goudproductie gaat vooraf aan een nieuwe opwaartse golfbeweging. Bedenk hierbij dat goud in de negentiende en begin twintigste eeuw de basis was voor het geld.
De hausse-beweging blijft voortduren, omdat de afzet door de bevolking en de ontginning van nieuwe landen zijn gewaarborgd. De productieversnelling bergt twee factoren in zich die haar einde voorbereiden, aldus Van Gelderen. Ten eerste gaat de uitbreiding van de productie sneller dan de afzet, de markten van de landen waarheen de hoog-kapitalistische landen exporteren, raken overvoerd. Dit wordt sterk in de hand gewerkt door de in die landen beginnende industrialisering. Ten tweede gaat de uitbreiding van de industriële productie sneller dan die van de productie van grondstoffen. Van Gelderen: De toenemende prijsstijging der grondstoffen gedurende de springvloedperiode werkt belemmerend op de verdere industriële bloei. De productiekosten stijgen; de markt verdraagt niet langer een evenredige verhoging der prijzen van fabrikaten; de vraag neemt af, de winsten dalen. De kentering is aanstaande. (p. 452)
Van Gelderen stelde dat in de kapitalistische expansie de grondoorzaak van de kenmerken van de springvloed moet worden gezocht. De kwantitatief en kwalitatief onbeheerste gang van de kapitalistische productiewijze is de verklaring van de periodiciteit. De goudproductie heeft in dit verband een bijkomstige betekenis, omdat ze het algemene prijsniveau beïnvloedt. Met zijn artikel beoogde hij aan te tonen dat de golf aan prijsstijgingen in wezen niets anders is dan de uiting van een aan het kapitalisme samenhangende periodiciteit. De functie daarvan bestaat in de telkens hernieuwde, doelmatige verdeling der maatschappelijke productieve krachten [kapitaal en arbeid] over het voortdurend wassend getal der landen, welke binnen den kring hunner werkzaamheden worden getrokken. (p. 454) Tot deze conclusies kwam Van Gelderen op basis van gegevens over prijzen en productie in de economisch belangrijkste landen, vooral Engeland. Hij zocht een verklaring voor de periode van prijsstijgingen vanaf 1895. Daarom keek hij naar gedetailleerde cijfers over de prijsontwikkeling vanaf 1850.
Prijsbeweging èn productie in golven
Van Gelderen zag een vrij regelmatige golfbeweging, de zeven tot elfjarige economische cyclus. De industriële golfbeweging liep parallel met de schommeling in het prijsniveau. Engeland was in de negentiende eeuw het centrum van de wereldhandel èn een vrijhandelsland. Daarom gaf de Engelse markt zo duidelijk de fluctuaties van de prijzen op de wereldmarkt weer.
De industriële grondstoffen en de voedingsstoffen namen deel aan de stijging, maar niet in dezelfde mate. Omdat de periodieke beweging van de prijzen en vooral die van de grondstoffen een symptoom is van de loop van de productie, vroeg Van Gelderen zich af: hebben we bij de voortdurende stijging sedert 1896 te doen met een aan de hausse analoog verschijnsel? Om dit te onderzoeken ging hij verder terug in de negentiende eeuw.
Hij zag een algemene tendens in de prijsindexcijfers ook voor Duitsland, Verenigde Staten, België en Oostenrijk/Hongarije. Ook in die landen bleek dat behalve de gemiddeld tienjaarlijkse schommelingen in het algemeen prijsniveau, de prijsindex een grotere golfbeweging vertoont over meerdere decennia. Een algemene tendens was waarneembaar: een stijging van 1850-1873 - een daling van 1873-1895 en een stijging vanaf 1896 (liep nog tijdens het onderzoek).
Dat kon volgens hem niet op toeval berusten, omdat het hier ging om een verschijnsel dat inherent is aan het kapitalisme. En dat moet uit de gang van het bedrijfsleven blijken. De symptomen van een hausseperiode in de industriële cyclus moeten overeenstemmen met die van een tijdperk van springvloed (1850-1873; 1896-1911). Beide komen voort uit het mechanisme van het kapitalistisch reproductieproces. En hij vervolgde: In de concrete historische ontwikkeling van het kapitalisme vinden we reeds de aanwijzing voor het bestaan dezer grotere golfbeweging. In de voornaamste kapitalistische landen krijgt in de aanvang der 50er jaren het economisch leven een krachtige opwaartse stoot. (p. 269) Daarna veranderde het beeld: De afzet was in de meeste leidende industrieën onvoldoende en verbeterde in de weinige hausse-jaren 1879-1881, 1887-1890 slechts in geringe mate. Het spoorwegnet, dat in Europa voor het belangrijkste deel voltooid was, eiste niet langer zulke kapitalen; de metaalindustrie leed onder het afnemen van de eertijds uitgeoefende vraag naar spoorwegmateriaal. (p. 271)
Zucht naar koloniën
De toevoer van goedkoop graan uit Noord-Amerika leidde tenslotte tot een langdurige depressie in de landbouw. De koopkracht van de Europese boeren daalde, met als gevolg een afzetverlies voor de industrie.
De handelspolitiek werd in de meeste grote landen van vrijhandelsgezind protectionistisch. Dat verhinderde de depressie echter niet en evenmin de prijsval. Met als gevolg: De zucht naar koloniën ontwaakt bij de regeringen der voornaamste landen met verhoogde kracht. (...) Vooral het Engelse imperium wordt in een ontzagwekkend tempo uitgebreid. (...) Voor de bevolking van de landen waarheen het kapitaal wordt geëxporteerd, zorgt een steeds wassende stroom van emigranten. De overbodig geworden landbouwbevolking vindt in Europa geen werk meer in de te langzaam groeiende industrie en trekt de oceanen over. (p. 272)
Van Gelderen kwam ook met een verklaring voor het begin van een nieuwe springtij periode vanaf 1895. Twee productietakken bij uitstek vervulden de functie van aanjager. Ten eerste sedert 1890: de verhoogde goudproductie in Australië (vooral West Australië) en in Transvaal. Ten tweede: de stormachtige ontwikkeling van de elektriciteitsindustrie. De landen die hierbij aan de top stonden, waren de Verenigde Staten en Duitsland. Met stijgingen op meerdere terreinen: het aantal elektrotechnische fabrieken, het kapitaal, de waarde van het product en het aantal arbeiders. Deze werden van 1880 tot 1905 in de VS respectievelijk 10 maal, 125 maal, ruim 50 maal en bijna 60 maal groter. In Duitsland werd de capaciteit van de elektriciteitsproductie 20 maal groter van 1895 tot 1907. De hoeveelheid en de waarde van de uitvoer van stroomkabels namen toe van 1891 tot 1907 tot het 15- en 19-voudige. Deze ontwikkeling bracht een snel stijgende vraag naar metalen (vooral koper) en isolatiemateriaal met zich mee en dat kwam de metaalindustrie, mijnbouw en elektrotechniek zeer ten goede.
Zo begon de opwaartse golfbeweging die vanaf 1895-1896 aan het economisch leven een koortsachtig tempo gaf. Deze opleving reikte hoger en verder en was algemener en sterker dan in 1850-1873, omdat het kapitalisme zelf was gegroeid.
Als bijzonderheid noemde Van Gelderen dat de emigratie naar de VS niet afnam, maar van samenstelling veranderde. In Duitsland en Engeland vond het 'overschot' aan plattelandsbevolking inmiddels werk in de industrie. De migratie kwam meer uit Italië, Oostenrijk-Hongarije en Rusland.
Tempowijzigingen
Naar de mening van Van Gelderen was het Parvus die in 1901 als eerste het onderscheid maakte tussen de cyclische jaren van hoogconjunctuur en wat hij noemde de Sturm und Drang perioden van het kapitaal. Op bepaalde momenten moest volgens Parvus een sterke vergroting van de wereldmarkt plaatsvinden en de gehele wereldproductie op een nieuwe, meer omvattende grondslag worden gebracht. Parvus noemde de afwisseling van Sturm und Drang perioden en depressie-tempowijzigingen van een bedrijfsontwikkeling die verder aan de wetmatigheden van de kapitalistische cyclus gehoorzaamt.
Uit de prijsindexcijfers bleek dat de afstand tussen hoogste en laagste cycluspunt in de opwaartse beweging korter en in de depressie langer was, zoals in de perioden voor 1873 en vanaf 1896. Uit cijfers voor de Engelse export bleek hetzelfde. Ook de getalsverhouding van de 'hausse en baisse jaren in één cyclus bleek verschillend. De springvloedperioden 1851-1873 en 1895-1911 kenden meer jaren van opwaartse dan van neerwaartse conjunctuur. In de periode 1873-1895 was het omgekeerd.
Deze langdurige depressie leek velen blijvend. Ook Tugan-Baranovsky zag in de eerste edities van zijn werk over Engeland niet dat deze tempowijziging tijdelijk was, doordat hij de Engelse ontwikkeling als typisch kapitalistisch zag en volgens Van Gelderen niet voldoende rekening hield met de overvleugeling van Engeland door de Verenigde Staten en Duitsland. Deze laatste twee waren voor Van Gelderen de landen waar we het kapitalisme allereerst moeten bestuderen.
Nadere beschouwing
Van Gelderen was de eerste die over de hele linie van prijzen, rente, handel en productie de langere golfbeweging empirisch onderbouwde. Zijn verklaring was integraal en probeerde ontwikkelingen op verschillende economische, maar ook sociale en politieke terreinen te omvatten. Hij zag een parallel tussen het verloop van de korte cyclus en de langere afwisseling van snelle uitbreiding en vertraagde groei. Hij verklaarde de start van een nieuwe springvloed uit een samengaan van vergrote afzetmogelijkheden met vernieuwing door de opkomst van nieuwe industrietakken en het betrekken van nieuwe gebieden in de wereldmarkt.
De vraag waarom nieuwe industrietakken tot ontwikkeling komen, beantwoordde hij niet. De ommekeer aan het einde van een periode van springvloed verklaarde hij uit het achterblijven van de afzetmogelijkheden bij de groei van de productie en uit het duurder worden van grondstoffen waarvan de productie minder snel kon stijgen. Van Gelderen baseerde zich bij de beschrijving van de kenmerken van een springvloed periode vooral op de periode van snelle groei vanaf 1896. Hij gaf in de passages over de voorwaarden voor het begin van een springvloed-periode min of meer een theoretisch raamwerk, zonder het echt expliciet te maken. Zijn empirische instelling maakte hem kennelijk voorzichtig.
Van Gelderen onderbelicht
De vraag waarom het werk van Van Gelderen lang onderbelicht bleef, en hij ook nu nog eerder als een voorloper, meer in het voorbijgaan, wordt aangeduid, laat zich deels praktisch verklaren. Het Springvloed artikel is destijds niet in een meer gangbare taal vertaald zoals het Duits. Pas door de Duitse versie van een artikel van Sam de Wolff kon de wereld buiten het Nederlandse taalgebied kennis nemen van het bestaan van Van Gelderens baanbrekende werk. Doordat De Wolff het idee van een lange golfbeweging in een strakke cyclische regelmaat probeerde te vatten, werd tegelijk een sluier opgehangen over de eigenlijke originaliteit van Van Gelderen. Het voert hier te ver om nader op De Wolffs bijdrage in te gaan. Dat De Wolff ook in eigen land een buitenbeentje was geworden, te marxistisch voor de SDAP en te gematigd voor de revolutionaire socialisten en communisten, hielp ook niet echt.
Kort nadat Schumpeter de naam van Kondratiev had verbonden aan de lange golven, merkte Jan Tinbergen (1903-1994) in zijn Economische Bewegingsleer in 1943 terecht op dat de lange golven eerder door Van Gelderen en De Wolff waren beschreven. Zijn voorstel om de naam van de lange golven dan maar te wijzigen heeft geen school gemaakt.
Het zijn auteurs die de Nederlandse taal machtig waren die Van Gelderens bijdrage hebben gewaardeerd. De Vlaming Ernest Mandel in zijn Laatkapitalisme knoopte bij Van Gelderen aan en zag bij hem niet alleen het verzamelen van gegevens ter onderbouwing van de golf-theorie, maar ook een eerste verklaring, en wel in de plotselinge uitbreiding van de productie. Tijdgenoten als Kondratiev en Schumpeter waren volgens Mandel niet principieel boven het concept van Van Gelderen uitgekomen.
Dat is ook de mening van de Nederlandse economen Alfred Kleinknecht en Jan Reijnders. De laatste noemt het artikel van Van Gelderen Kondratiev in een notendop. Kleinknecht wijst erop dat Van Gelderen in zijn verklaring voor de lange golf zes belangrijke elementen noemt: de hypothese van een leidende sector - de hypothese van de periodieke over- en onder investering van kapitaal - kredietuitbreiding en financiële crisis - periodieke schaarste en overvloed van grondstoffen - het openen van nieuwe gebieden en migratiegolven - de schommelingen in de goudproductie. Allemaal factoren die in verschillende combinaties bij latere auteurs te vinden zijn.
Betekenis vandaag
Van Gelderens inspanningen hadden een praktisch politiek motief. Het ging hem om de verklaring van de voortdurende prijsstijgingen die verbetering tegengingen van het levenspeil van de werkende klasse. En ook vandaag is het nuttig om vooruitzichten in de economische ontwikkeling te duiden.
Aan de bevestiging en toepassing van een theorie van lange golven kleven echter meerdere problemen. Op dit moment is de belangrijkste dat na de opleving van de kapitalistische economie tussen ruwweg 1940 (voor de VS) en 1973 en een periode van duidelijk vertraagde groei, geen echte nieuwe opleving waar te nemen is.. Geen begin van een nieuwe Kondratiev. We zagen wel een aanzet in de jaren negentig van de vorige eeuw, maar die stuitte al snel op beperkingen. Eerst barstte de dotcom bubble (de overwaardering van nieuwe internet-bedrijven) in 2000. Daarna brak in 2007-2008 de financiële crisis uit die leidde tot een langdurige periode van beperkte groei, althans in de VS en Europa.
De kernvraag in de discussies over de lange golven is: hoe komt een nieuwe start van een opgaande periode tot stand. Het is belangrijk om daarbij te bedenken dat er geen sprake is van één enkele factor, het gaat om een complex van factoren. Elke periode is totaal nieuw met eigen kenmerken. Ook blijkt uit de geschiedenis dat het niet gaat om een vast herhalend patroon. De periode rond 1850 verschilde sterk van de periode rond 1895, en die weer sterk van de periode rond de Tweede Wereldoorlog. Het inmiddels vanaf 1990 opgetreden herstel van de winstvoet, dus van de rentabiliteit van het kapitaal, kan onderdeel zijn van een nieuwe start. Maar het blijkt geen voldoende impuls te zijn. We zien een financialisering optreden, met enorme kapitalen die over de hele wereld op zoek zijn naar een mogelijk rendement. Wat precies nu veroorzaakt dat we geen nieuwe opgang zien, vergt nader onderzoek.
Het lijkt daarbij zinvol om niet alleen naar de lange golven te kijken, maar ook naar een nog langere beweging waarin het zwaartepunt van de wereldeconomie telkens verschoof. Van Nederland naar Engeland, van Engeland naar de VS. Deze benadering van Immanuel Wallerstein (1930-2019), de World Systems Analysis gaat van zulke verschuivingen uit. In die samenhang hebben we vandaag te maken met een crisis van de hegemonie van de VS en het mogelijke begin van een verschuiving. Dat zo'n periode gepaard gaat met handelsconflicten, economische crisis en oorlogen past redelijk goed bij de wereld van 2024.
Over de vraag of en hoe de World Systems Analysis en de theorie van de lange golven te combineren zijn, is de discussie nog gaande. Kunnen we de lange golven zien als geldend voor de gehele kapitalistische wereldeconomie, of is er sprake van een patroon dat niet op dezelfde manier werkt bij verschuiving van de hegemonie van het ene land naar het andere?
Van Gelderen wees er al op dat we naar de meest ontwikkelde landen moeten kijken, dus eind negentiende eeuw naar Duitsland en de VS. En dus deze dagen naar China?
Tot slot. In bijna alle uitwerkingen van de lange golven nemen twee ontwikkelingen een belangrijke plaats in: de voorziening van grondstoffen en de uitbreiding van het bereik van de kapitalistische accumulatie. Maar zitten we vandaag in een geheel nieuwe situatie als gevolg van de klimaatcrisis? Een antwoord op de vraag hoe de economische vooruitzichten zijn, zal ook die aspecten moeten integreren.
(1) Hierna wordt het artikel van Van Gelderen deels samengevat, deels geparafraseerd, deels geciteerd. De citaten verwijzen naar de paginanummers - J. Fedder, Springvloed - Beschouwingen over industrieele ontwikkeling en prijsbeweging, in De Nieuwe Tijd, 1913. Het is beschikbaar in het Marxistisch Internet-Archief: www.marxists.org - springvloed
Literatuur
* Aftalion, A. (1913). Les crises periodiques de surproduction, Tome premier. Paris: Marcel Rivière et cie.
* De Wolff, S. (1921, Januari). Prosperiteits- en depressieperioden. De Socialistische Gids, pp. 19-40.
* Fedder, J. (1913, April Mei Juni). Springvloed - Beschouwingen over industrieele ontwikkeling en prijsbeweging. De Nieuwe Tijd, pp. 253-277 369-384 445-464. Beschikbaar in het Marxistisch Internet-Archief.
* Jevons, W. S. (1865, June). On the Variation of Prices and the Value of the Currency sincs 1782. Journal of the Statitstical Society of London Vol. 28 No.2, pp. 294-320.
* Kleinknecht, A. (1987). Innovation Patterns in Crisis and Prosperity, Schumpeter's Long Cycle Reconsidered. Basingstoke and London: MACMILLAN.
* Kondratieff, N. (1926). Die langen Wellen der konjunktuur. Archiv für Sozialwissenschaft und Sozialpolitik, pp. 573-609.
* Kondratieff, N. (1928). Die Preisdynamik der industriellen und landwirtschaftlichen Waren (Zum Problem der relativen Dynamik und Konjunktur). Archiv für Sozialwissenschaft und Sozialpolitik, pp. 1-85.
* Mandel, E. (1976). Het Laatkapitalisme. Proeve van een marxistische verklaring. Amsterdam: Van Gennep.
* Parvus. (1901). Die Handelskrisis und die Gewerkschaften. München: Ernst.
* Reijnders, J. (1990). Long Waves in Economic Development. Aldershot: Edward Elgar.
* Schumpeter, J. A. (1939). Business Cycles: A Theoretical, Historical, and Statistical Analysis of the Capitalist Process. New York and London: McGraw-Hill.
* Tinbergen, J. (1943). Economische Bewegingsleer. Amsterdam: Noord-Hollandsche Uitgevers Maatschappij.
* Tugan-Baranovsky, M. (1913). Les crises industrielles en Angleterre. Paris: M. Giard & E. Brière.
* Wallerstein, I. (2004). World-Systems Analysis. Durham and London: Duke University Press.