Israël - Arabische arbeiders eisen werk in landbouw
Nieuwe campagne Workers Advice Center
Assaf Adiv *)
Terwijl de werkloosheid in Israël langzaam daalt (van 10,9 in januari 2004 naar 9,9 procent in januari 2005), profiteren laagopgeleide en vooral Arabische arbeiders - voor wie een groot deel van de Israëlische economie niet toegankelijk is - hier niet van.
In de moderne landbouwsector zou voor duizenden Arabische arbeiders, ongeveer 17 procent vrouwen, werk zijn. Maar de Israëlische regering maakt dit onmogelijk, doordat ze de machtige landbouwlobby toestaat een toenemend aantal migrantarbeiders naar Israël te halen. Migranten die volkomen rechteloos zijn.
In een rapportage, aangeboden aan de "Knesset Committee on Foreign Workers", van 28 december 2004, zegt de directeur-generaal van het ministerie van Commercie, Industrie en Werkgelegenheid, Raanan Dinur: "Ik ga niet ter discussie stellen of een Israëliër wel of niet het werk in een kas kan doen. Het is een feit dat we geen Israëliërs in de kassen tegenkomen en daarom is het uitgesloten dat de quota voor buitenlandse arbeiders in de landbouw gereduceerd zullen worden."
Het Workers Advice Center (WAC), een onafhankelijke vakorganisatie die de afgelopen drie jaar de strijd van Arabische bouwvakarbeiders leidde, is een campagne begonnen om werkgelegenheid in de landbouw open te stellen voor Arabische arbeiders.
Ontslag
Sinds 2002 organiseert het WAC de terugkeer van Arabische arbeiders naar de bouw. In februari 2005 werd het werkterrein verbreed naar de landbouw. De interesse van het WAC voor deze sector is gestimuleerd door het feit dat in de landbouw traditioneel veel Arabische vrouwen werken.
De Israëlische overheid beweert geen alternatief te hebben voor de inschakeling van buitenlandse arbeiders. Daarom worden ieder jaar de quota voor 'de import' van arbeiders uit bijvoorbeeld Thailand verhoogd. Dit beleid gaat geheel voorbij aan de belangen van de duizenden Arabische arbeiders die in dienst waren bij de kibboets en andere landbouwnederzettingen. De afspraak was dat zij konden terugkeren als de gelegenheid zich voordeed.
De kern van dit probleem ligt in de kapitalistische globalisering die de internationale verschillen in levensstandaard uitbuit om de winsten te maximaliseren. Daarin worden Arabieren hard getroffen, omdat voor hen in Israël weinig economische sectoren open staan. Ze zijn buitenlandse arbeiders in hun eigen land. De situatie van Maaruf Atur, 68 jaar, illustreert dat.
Atur is een landarbeider uit het dorp Rameh in Galilea. Hij werkte 32 jaar voor dezelfde kibboets. In november 2000 werd hij samen met tien collega's ontslagen. Van de één op de andere dag waren zij en hun families hun bestaansmiddelen kwijt. Dat ging als volgt. In de zomer van 2000 vroeg de nieuwe manager van de kibboets of Atur een groep van twintig Thaise arbeiders wilde opleiden. Hij deed dat en ging vervolgens in november twee weken met verlof om thuis te helpen met de oogst van de olijven. Toen hij terugkwam, vertelde de manager verplicht te zijn de Thaise arbeiders in dienst te houden en voor de Arabische arbeiders geen werk meer te hebben. De vraag waarom een dergelijke verplichting niet gold voor arbeiders die al meer dan dertig jaar in dienst waren, bleef onbeantwoord.
Atur liet het hier niet bij zitten en vroeg een compensatie voor zijn jarenlange inzet. Deze keer kreeg hij wel antwoord. De kibboets beschouwde hem als uitzendkracht en niet als reguliere arbeider en was hem om die reden niets verschuldigd. De rechter dacht daar anders over en legde de kibboets de erkenning op van een dienstverband van acht jaar. Voor die periode moest Atur gecompenseerd worden.
Atur: "Ik heb iedere boom in de kibboets geplant en water gegeven. Om de vier jaar kwam er een andere financiële manager die ik allemaal de kneepjes van het vak heb geleerd. De manager van de boomgaarden vertelde me nog kort voor het ontslag speelde dat de bomen dank zij mij groeiden en bloeiden. Hij wist dat ik vlak voor mijn pensioen stond en wilde niet dat ik zou vertrekken. Toen kwam de nieuwe manager die aangesteld was om de winsten te vergroten en werd ik zonder blikken of blozen op straat gegooid."
Discriminatie
Maaruf Atur en zijn duizenden mannelijke en vrouwelijke collega's zijn het slachtoffer van een discriminerend overheidsbeleid. Na de oorlog van 1948 nam Israël meer dan de helft van het vruchtbare akkerland in Galilea in beslag. Het land dat de Arabieren eeuwen in hun bezit hadden en bewerkten, werd verhuurd aan de joodse landbouwcollectieven. Atur bijvoorbeeld is een zoon van vluchtelingen uit Al Faradeh vlakbij Safad, een dorp waarvan alle inwoners in 1948 vluchtelingen werden. Hun bezittingen werden geconfisqueerd en het land werd verdeeld onder de omringende joodse nederzettingen.
Toen de militaire bezetting in 1966 beëindigd werd, gingen duizenden Arabieren als landarbeider werken in de joodse collectieven. "In juni begon de oogst van appels en peren, in oktober volgden tot april de citrusvruchten. Daarna werden de katoenvelden onderhouden en de fruitbomen gesnoeid", vertelt Maaruf Atur. "Tegenwoordig hebben ze ons niet meer nodig. Slechts voor korte tijd in de piekperioden, meestal in de zomer, worden we als aanvulling op de Thaise arbeiders ingezet. Voor de rest van het jaar zijn we overbodig."
Deze simpele feiten die door iedereen in de agrarische sector erkend worden, maken geen deel uit van de publieke discussie. De overheersende mening in overheidskringen is dat er geen Israëlische landarbeiders zijn. Volgens de eerder genoemde directeur-generaal Raanan Dinur is "de winstgevendheid in de landbouw een serieus probleem. Onze economen begrijpen dat boven een bepaald loon de winsten kleiner worden, daarom moeten we ons volledig richten op een type industrie dat minder buitenlanders nodig heeft". De feiten zijn echter totaal anders. De regering heeft slechts oog voor joodse Israëli's en laat Maaruf Atur en vele andere overbodig verklaarde Arabieren in de steek. Bovendien handelt zij in strijd met het officiële overheidsbeleid dat sinds 2002 als doel heeft meer werk voor lokale arbeiders te scheppen door het aantal migranten omlaag te brengen. Zo zijn in de bouw de quota voor migrantarbeiders omlaag gebracht van 45.000 in 2001 naar 17.500 in 2005. Maar in de landbouw stegen over dezelfde periode de quota van 20.000 naar 26.000. In de bouw betalen de ondernemers voor iedere migrantarbeider een belasting van 4.000 NIS (New Israeli Shekel, ongeveer 8oo euro) om de concurrentiepositie van Israëlische arbeiders te versterken, terwijl in de landbouw deze premie slechts 1.000 NIS bedraagt.
Uitzendbureaus
De overgrote meerderheid van zowel migranten als Israëlische arbeiders werkt via uitzendbureaus. Zelfs de kibboets zijn geprivatiseerd en plaatsen het winstmotief bovenaan. De eerste pogingen van het WAC om werk te vinden in de landbouw voor Arabische arbeiders - werk dat valt onder collectieve door de vakbonden afgesloten overeenkomsten - brachten een coördinator van een uitzendbureau tot het volgende commentaar: "De meeste kibboets werken met Thais en zijn erg tevreden. Ze zullen zich beslist niet laten overhalen Arabische in plaats van Thaise arbeiders aan te nemen."
Veel banen blijven buiten het zicht van de vakbonden. Naast de uitzendbureaus zijn er onderaannemers, meestal Arabieren, die de hoge werkloosheid in de dorpen en steden - vooral onder vrouwen - gebruiken om mensen voor erg lage lonen en zonder sociale rechten in te huren. Veel vrouwen werken in de landbouw op basis van officieuze overeenkomsten, waarbij de onderaannemer, vaak een familielid, hen naar het werk rijdt en betaalt. Hun werk wordt niet geregistreerd en ze krijgen geen loonstrook. Voor de sociale voorzieningen en verzekeringen bestaan zij dus niet. Voor een vrouw in de landbouw is het 'normaal' zo'n 13,50 NIS per uur te verdienen in plaats van de wettelijke 17,93. Veel vrouwen werken onder deze omstandigheden zonder te (durven) klagen. Een alternatief is er niet en in hun sociale omgeving wordt druk uitgeoefend de onderaannemer (familielid of vriend) niet in problemen te brengen.
Ook de arbeid van veel jongeren die meehelpen aan de oogst, is ongeorganiseerd. Maaruf Atur bijvoorbeeld, heeft een 34-jarige zoon, Jihad, die bij het team zat dat door de kibboets werd ontslagen. Nu werkt hij in de appeloogst voor joodse boeren, maar zonder een schriftelijke overeenkomst en loonstrook. Jihad: "De boeren eisen dat we het werk illegaal doen. Ik ontvang 3 NIS voor elke boom die ik snoei. Ik ben verantwoordelijk voor de kosten van het voortuig en het gereedschap. Als we hard werken, kunnen mijn collega en ik samen honderd bomen snoeien. Dus verdien ik 150 NIS per dag. Maar na aftrek van alle kosten blijft er 100 NIS over, dat is 2.500 NIS per maand. Dit loon ligt zo'n 1.000 NIS onder het wettelijk minimum en is natuurlijk niet voldoende om een familie te onderhouden en de schoolkosten voor onze vijf kinderen te betalen."
Iyyad Karum, 23 jaar, werkt in de grapefruitoogst van Moshav Beit Hillel in Boven Galilea. "Ik ben geschoold dit werk te doen en kan twaalf kratten vullen in zeven uur. Ik verdien 240 NIS, omdat de onderaannemer me een degelijk loon van 20 NIS per krat betaalt. Anderen worden gedwongen hetzelfde werk te doen voor 12 NIS per krat of 150 NIS per dag. Het werk is afhankelijk van het weer. De extreme winter afgelopen januari en februari leidde ertoe dat ik niet veel kon werken; in januari bij elkaar tien dagen, dus heb ik erg weinig verdiend."
Organisatie
Arabieren zijn bereid in de landbouw te werken, ondanks het zware fysieke werk, de lage lonen en de onzekerheid. Van de stelling van het Ministerie van Commercie, Industrie en Werkgelegenheid dat er geen Israëliërs de velden in willen gaan, klopt dus niks. Het probleem is niet het gebrek aan lokale arbeiders. Het is eerder zo dat de joodse boeren gewend zijn geraakt aan goedkope arbeid door ongeorganiseerde migrantarbeiders die zestien uur per dag werken zonder toeslag en enige klacht. Die boeren zijn niet bereid Israëlische arbeiders opnieuw aan te nemen onder de in de collectieve overeenkomsten vastgelegde arbeidsvoorwaarden.
Tijdens de jaren negentig is de Israëlische arbeidsmarkt opengesteld voor de globalisering van de arbeid en al snel in een chaos vastgelopen. Tienduizenden arbeiders verloren hun baan. Arabieren vielen uit de paar sectoren waar ze toegang toe hadden: textiel, bouw en landbouw. Hun werkloosheid heeft geleid tot marginalisering, sociale segregatie en, als reactie daarop, een toenemend conservatisme. De strijd om het werk in de landbouw terug te halen, is van het grootste belang voor het opnieuw vestigen van de georganiseerde arbeidersbeweging. Organisatie is de sleutel tot het beëindigen van zowel de anti-Arabische discriminatie als de uitbuiting van buitenlandse arbeiders.
Daling
Al deze verschuivingen op de arbeidsmarkt zijn in cijfers te vangen. Uiteraard betreffen de cijfers van het Israëlische Centraal Bureau voor de Statistiek slechts de geregistreerde arbeiders. Volgens onze schatting werken 6.000 tot 10.000 mensen ongeregistreerd op de velden.
- In 1990, voor de instroom van migrantarbeiders, waren officieel 71.000 mensen in de landbouw werkzaam: 51.000 joodse en 20.000 niet-joodse arbeiders (bijna allemaal Arabieren).
- Deze 20.000 telden 5.000 werkgevers, zelfstandigen of meewerkende familieleden en 15.000 betaalde arbeiders, waaronder 9.000 uit de bezette gebieden en 6.000 uit Israël.
- In 1998, de migrantarbeiders arriveerden, waren officieel 73.000 mensen in de landbouw werkzaam: 37.000 joodse (een daling van 14.000 in acht jaar) en 36.000 niet-joodse arbeiders.
- De laatste groep bestond uit 3.000 werkgevers, zelfstandigen of familieleden. De overige 33.000 waren betaalde arbeiders, onder te verdelen in 9.000 Arabieren uit Israël, 24.000 werden omschreven als 'anderen'.
- Deze 'anderen' waren door de sluiting van de bezette gebieden, opgelegd in 1993, bijna allemaal migrantarbeiders. Dus was in 1998 sinds 1990 het totale aantal Arabische arbeiders dat in de landbouw werkte met de helft gedaald (van bijna 20.000 naar 9.000).
- Deze migrantarbeiders vervingen zowel Arabische als joodse arbeiders. Desondanks steeg de laatste jaren - ten dele als compensatie van uitgesloten Palestijnse arbeiders uit de bezette gebieden - het aantal betaalde Arabische landbouwarbeiders.
- In 2003 waren officieel bijna 70.000 mensen werkzaam in de landbouw: 35.000 joodse arbeiders, 24.000 migranten en 10.300 Arabische arbeiders (was in 1998: 9.000).
- De laatste groep bestond uit 2.900 Palestijnse arbeiders uit de bezette gebieden (was in 1990: 9.000). En verder uit: ongeveer 2.000 werkgevers, zelfstandigen, familieleden en 5.500 betaalde arbeiders.
Hoewel de precieze cijfers ontbreken is de afname in de landbouw van de ongeregistreerde arbeid gedurende de periode 1998-2003 groter dan die van de officiële werkgelegenheid (van 73.000 naar minder 70.000). Des te urgenter is de eis voor werk van de Arabische landarbeiders.
*) Landelijk coördinator Workers Advice Center.
Dit artikel verscheen oorspronkelijk in: Challenge, maart/april 2005. Vertaling: Herre de Vries, Ab de Wildt.
|