Overgenomen uit Knack, 11 april 2007 - Interview Jan Willem Stutje

"Hij zag altijd ergens een lichtpuntje"

Hij werkte samen met André Renard en was een goede
vriend van Rudi Dutschke en Che Guevara. Biograaf
Jan Willem Stutje over de rebel Ernest Mandel.

Piet Piryns en Hubert van Humbeeck

Jan Willem Stutje ontmoette Ernest Mandel zelf maar één keer. Ze zaten toevallig op de trein in hetzelfde coupé. De beroemde econoom en militant maakte een grote indruk. "Ik was met enkele vrienden op weg naar een bijeenkomst in Leuven. Hij vroeg ons het hemd van het lijf over de Nederlandse arbeidersbeweging. Er waren net twee grote stakingen geweest in de haven van Rotterdam, en daar wist hij echt alles van."

Wat trok een jongeman aan in de Vierde Internationale, waarvan Ernest Mandel een kopstuk was?

JAN WILLEM STUTJE: Mij ging het om de ambitie om democratisch te zijn. Democratisch en strijdbaar. Om het debat zonder dreiging van censuur op de achtergrond. Het was ook een politieke stroming die zich niet bij voorbaat neerlegde bij het compromis. Zelfs de maoïsten pacteerden teveel met wat wij verkeerd vonden. Ze steunden zelfs de NAVO als dat zo uitkwam. Tegelijk weigerden trotskisten om de Sovjet-Unie en de landen in Oost-Europa socialistisch te noemen. Die positie was uniek. Je kon op die manier niet zomaar worden vereenzelvigd met wat daar gebeurde.

Mandel geloofde rotsvast in de ineenstorting van het kapitalisme. Waar was die overtuiging op gestoeld?

STUTJE: Het idee dat het kapitalisme op zijn laatste benen liep, werd na de Eerste Wereldoorlog voor het eerst door Lenin geformuleerd. Wie de slachtingen in de loopgraven had gezien, keek daar ook niet van op. Dat optimisme kreeg in de jaren twintig en dertig verder vorm. Het leek na de Tweede Wereldoorlog ook waarheid te worden. Er waren gewapende opstanden in Joegoslavië en in Griekenland. In Frankrijk en Italië stonden communisten heel sterk. De twijfel nam ook in burgerlijke kringen toe. Maar gaandeweg de jaren veertig sloeg de sfeer om. In Groot-Brittannië groeide de economie. Duitsland leek op weg naar een zachte landing. Trotskisten wisten niet waar ze het hadden. Wat moesten ze daarvan denken?

Het antwoord op die vraag was: de intredepolitiek?

STUTJE: Dat de crisis in het kapitalisme toch niet zo groot was, bleek ook hieruit dat de autonome secties van de Vierde Internationale niet veel succes kenden. Het ging altijd om niet meer dan enkele tientallen mensen, hooguit een honderdtal. Hun conclusie was dat ze een tijd moesten overwinteren in belangrijke partijen die aansloten bij de arbeidersbeweging. In Frankrijk was dat de communistische partij. In Nederland, België en Duitsland sloten ze aan bij de sociaal-democraten. De idee was niet dat ze die partijen zouden hervormen. Ze zouden aanhang winnen naargelang er zich sociale en politieke conflicten zouden voordoen. Ze zouden die mensen dan groeperen en op een goed gekozen moment in veelvoud weer uittreden.

Dat lijkt op mollenwerk. Verklaart dat waarom ze tot in de jaren zestig schuilnamen bleven gebruiken?

STUTJE: Mollenwerk zou ik het niet noemen. Het klinkt niet alleen onaardig, het is ook niet helemaal juist. Het was niet gek dat ze zich probeerden te beschermen. Wie maatschappelijke ambitie had, verbond zich niet aan de arbeidersbeweging. In Nederland konden communisten in die tijd geen baan bij de overheid krijgen. Mandel werd lid van de BSP. Ze wisten dat hij een trotskist was, maar daar was in zijn blad La Gauche weinig van te merken. Hij bouwde het op vanuit een brede, linkse stroming. Het hoogtepunt was natuurlijk de algemene staking tegen de eenheidswet in de winter van 1960, die hij beleefde aan de zijde van André Renard.

Wat dreef Mandel en Renard uiteen?

STUTJE: Mandel had een groot respect voor Renard. Hij keek naar Renard als naar een authentieke leider van de Belgische arbeidersklasse. In dat beeld komen maar barsten als Renard rond 1960 met de oprichting van de Mouvement Populaire Wallon voor de Waalse beweging kiest en tijdens de staking ook niet van een mars op Brussel wil weten. De barsten worden een breuk als Renard verbiedt dat La Gauche nog op de persen van de vakbondskrant La Wallonie wordt gedrukt.

Als Mandel niet veel later ook uit de BSP wordt gezet, is de intredepolitiek mislukt. Is zijn rol in België dan uitgespeeld?

STUTJE: Er is dan in ieder geval geen reden meer om aan de roep van de Internationale te weerstaan. Er werd allang aan hem getrokken. Met zijn Traité d'économie marxiste vestigde hij ondertussen zijn reputatie ook over de grens. Vanuit Parijs bekeek hij de wereld anders. Als de zaak hier in het slop zat, was ze op een andere plek in opgang. Hij zag altijd wel ergens een lichtpuntje.

Hij zou vandaag wijzen op het succes van Hugo Chavez in Venezuela?

STUTJE: Bijvoorbeeld. Dat onderhield ook zijn optimisme. Hij had nooit met neergang te maken.

Kan Ernest Mandel een geestelijke vader van de beweging van 1968 worden genoemd?

STUTJE: Zeker van een deel ervan. Er speelden meer invloeden, maar ik herinner me dat er in de jaren zeventig in Nederland honderden mensen naar debatten kwamen waaraan Mandel deelnam. Daar zaten voor hem ook kwalijke kanten aan, want die mensen zagen Ernest wel zitten maar ze wilden daarom niet weten van de Vierde Internationale.

Hoe groot was zijn invloed op Rudi Dutschke?

STUTJE: Groot. Zoals met Che Guevara had hij met Dutschke de idee gemeen dat ze zich voor de zaak wilden opofferen. Ze hadden een contact met elkaar dat verder ging dan politieke belangstelling. Ook toen Dutschke allang voor de Groenen had gekozen, bleven hun contacten intensief. Frankrijk wordt vaak als het centrum van de beweging van '68 gezien, maar wat in Duitsland gebeurde was veel belangrijker. Zeker voor de trotskisten was de Duitse arbeidersklasse het grote voorbeeld. Duitsland heeft het lot van Europa bepaald.

Duitsland wees hem uiteindelijk wel de deur. Hij was ook in de Verenigde Staten, Zwitserland en Frankrijk een tijd lang niet welkom omdat hij met het terrorisme zou hebben geflirt.

STUTJE: Daar heb ik geen spoor van gevonden Dat soort maatregelen trof niet alleen Mandel, maar een heel milieu van mensen. Ook Bernadette Devlin, Tariq Ali en Dutschke zelf kregen met beroepsverboden en met een beperking van hun reismogelijkheden te maken.

De gedachte bestond toch dat de revolutie uit de loop van een geweer komt?

STUTJE: Ja, maar niet in die zin. Meer als een reactie op een dreigende contrarevolutie. De vraag was of ze zich in dat geval niet moesten bewapenen, zoals dat in Latijns Amerika gebeurde. Mandel heeft zich daar altijd tegen verzet, maar misschien niet altijd sterk genoeg.

Stierf de eeuwige optimist als een ontgoocheld mens?

STUTJE: In de laatste fase van zijn leven slaat zijn optimisme om in roekeloosheid. Het wordt voor een deel wishfull thinking. Hij komt zo steeds verder van de realiteit te staan en dus ook verder van de mensen die hem op handen droegen. Het is ook moeilijk. Wie denkt niet dat er in Polen opmerkelijke dingen gebeuren als Solidarnosc met Lech Walesa tien miljoen leden heeft? Of als honderdduizenden in Duitsland Helmut Kohl uitjouwen?

Hij kwam aan het eind van zijn leven en de revolutie had niet plaatsgevonden?

STUTJE: Hij rechtvaardigde zijn verzet uiteindelijk niet meer vanuit een analyse van het kapitalisme en de kracht van de arbeidersklasse, maar vanuit een humanistische gedachte. De mens heeft de plicht om zich te verzetten tegen alles wat mensen onderdrukt.

Eindigde hij dan zo als het ware bij 'L'Homme Révolté van Albert Camus?

STUTJE: Hij was niet zo een aanhanger van Camus. Maar die gedachte hield hem wel op de been. Ze beschutte hem uiteindelijk tegen teleurstelling en ontmoediging.