Inleidende opmerkingen over Het Kapitaal
De dichter van onze crisis
Rob Gerretsen1
Begin januari 2009 schreef Raymond van den Boogaard in het Cultureel Supplement van NRC Handelsblad een stukje over Das Kapital van Marx, onder de titel "Marx verfilmd voor luie lezers". Hij vertelde dat in Japan Het Kapitaal wordt uitgebracht als strip op klein formaat. Er is ook een tien uur durende video van Alexander Kluge over Marx en Das Kapital. Kluge noemt Marx "de dichter van onze crisis".
De huidige kredietcrisis en de zware economische recessie die net begonnen is en die steeds zwaardere gevolgen lijkt te krijgen, zullen zeker één van de redenen zijn dat de verkoop van Das Kapital bij de oude Dietz Verlag in Berlijn vorig jaar verdrievoudigd is.
Van den Boogaard betwijfelt in de NRC of alle kopers van Das Kapital ook lezers zullen zijn. Hij is zelf een luie lezer en niet de enige die ermee pronkt dat het hoofdwerk van Marx er zo dik en moeilijk uitziet dat hij er maar nooit aan is begonnen. Die luie mensen worden overigens daardoor vaak niet gehinderd wel van alles over Marx te beweren.
Het Kapitaal is inderdaad een dik en moeilijk werk, maar als we Marx willen begrijpen, dan zullen we hem toch moeten lezen en vooral ook herlezen. Veel mensen doen dat in een groepje en onder begeleiding van iemand die er iets of liefst veel meer van weet. Ook dat is aan te bevelen. Er bestaan ook goede inleidingen over Het Kapitaal; bijvoorbeeld van Ben Fine en Alfredo Saad-Filho, van Ernest Mandel of van Michael Heinrich. Het kan zeker geen kwaad die ook te lezen, want het kost nu eenmaal veel tijd en herhaling om je de visie van Marx op de economie eigen te maken. En er zijn veel discussies over Marx tussen marxisten. Die zijn niet altijd meteen begrijpelijk, maar op den duur krijg je wel een basis van inzicht.
Drie delen
Het werk van Marx is een logisch samenhangend geheel en dat geldt zeker voor de drie delen van Het Kapitaal. Zoals bekend heeft Marx alleen van deel I de eindredactie gevoerd, ook van de Franse vertaling en een tweede Duitse druk die in 1872/73 in Hamburg verscheen. De delen II en III zijn later - na de dood van Marx - in 1885 en 1894 verschenen, in een redactie van Friedrich Engels. Die heeft daarmee zeer belangrijk werk verricht door het vrijwel onleesbare handschrift van Marx te ontcijferen, verschillende versies en aanvullende manuscripten te redigeren en te publiceren.
Maar omdat Marx deze delen zelf niet drukklaar heeft gemaakt, heeft Engels moeten sleutelen aan de stapels oorspronkelijke aantekeningen van Marx. Hij heeft dat gewetensvol gedaan, maar toch is het van wetenschappelijk belang om heel precies te weten wat de tekst van Marx en wat de redactie en toevoegingen van Engels waren. De redacteuren van de Marx/Engels Gesamtausgabe (MEGA) hebben daar een reconstructie van weten te maken. Dat betekent overigens niet dat hierover nu geen discussie meer bestaat.
Waarover ook discussie wordt gevoerd, is waarom Marx niet zelf de delen II en III, waarvan hij natuurlijk meer dan wie ook het belang zag, heeft gepubliceerd. Als redenen worden genoemd zijn slechte gezondheid, overwerktheid en afnemende krachten aan het eind van zijn leven. Die factoren zullen zeker een rol hebben gespeeld. Maar in de discussies wordt ook genoemd dat Marx deze delen wilde publiceren op basis van een grondige analyse van een 'gemiddeld kapitalisme', dat wil zeggen op meer dan alleen een analyse van Engeland of West Europa van dat moment. In de laatste decennia van zijn leven bestudeerde Marx uitgebreid de kapitalistische ontwikkelingen in de Verenigde Staten en Rusland. Dat laatste hielp hem onder meer zijn theorie over de grondrente verder te ontwikkelen. Maar Marx wilde ook nog de nieuwste ontwikkelingen van het internationaal kapitalisme in die delen van Het Kapitaal meenemen. Dat schreef hij bijvoorbeeld in een brief van 27 juni 1880 aan Ferdinand Domela Nieuwenhuis in Den Haag. Hij vertelde ook dat zijn arts hem verboden had om te werken en over de zeer ernstige ziekte van zijn vrouw. Hij dacht dat Domela in staat zou zijn voor de Hollanders een samenvatting van Het Kapitaal te maken. Over het tweede deel van Das Kapital schreef Marx aan Domela dat dit onder de huidige omstandigheden niet in Duitsland zou kunnen verschijnen:
"was mir sofern ganz willkommen ist, als grade in diesem Augenblick gewisse ökonomische Phänomene in ein neues Stadium der Entwicklung getreten sind, also neue Bearbeitung erheischen". (wat ik in zoverre helemaal niet betreur, omdat juist op dit ogenblik bepaalde economische verschijnselen in een nieuw ontwikkelingsstadium zijn gekomen en dus opnieuw bewerkt moeten worden.)
Een kritische analyse
Talloze mensen hebben in de loop der tijd belangrijke 'fouten' en 'inconsistenties' in de drie delen of tussen de drie delen van Het Kapitaal ontdekt. Teveel om hier te bespreken. Ik denk dat die mensen allemaal ongelijk hebben. Daarbij is het goed om te weten dat Marx de grote bulk van de delen II en III van Das Kapital al geschreven heeft in 1864 en 1865, dat wil zeggen voordat hij op 1 januari 1866 begon aan de eindredactie van het eerste deel, waarvan de eerste druk in 1867 uitkwam. Die eerste manuscripten van deel II en deel III zijn al in de MEGA uitgegeven.
Marx wist dus bij het schrijven van het eerste deel in grote lijnen wat er in de delen II en III zou moeten komen en kondigde in het voorwoord van de eerste druk van deel I andere delen van Het Kapitaal al aan. Overigens heeft hij ook na het verschijnen van deel I nog veel aan de delen II en III gewerkt. In de jaren 1868 tot 1870 schreef hij een tweede manuscript voor deel II en in 1875 nog een manuscript van 130 pagina's voor deel III, waaraan hij veel wilde wijzigen.
De misverstanden over de zogenaamde inconsistenties bij Marx hebben vooral te maken met onbegrip waarover deel II en deel III precies gaan en over de verschillende abstractieniveaus die Marx in zijn werk hanteert. Maar ook met een meer algemeen onbegrip van de marxistische methode.
Een belangrijke reden waarom het lezen en begrijpen van Das Kapital zo moeilijk is, ligt niet in de schrijfstijl van Marx, maar in de kapitalistische economie zelf. Daarin lijken de zaken voortdurend anders dan ze zijn. Zoals bekend is de ondertitel van Das Kapital "Kritik der politischen Ökonomie". Het is een kritische analyse van de kapitalistische economie en tevens een kritiek op veel andere economen. En het is een kritiek op en een verklaring van de schijngestalten van de kapitalistische economie, waarin niets is wat het lijkt te zijn.
Historisch
Marx is steeds op zoek naar de specifieke, historische sociale vorm die alle elementen van de maatschappelijke rijkdom, de productie, de distributie, de consumptie, de arbeid, enzovoort onder kapitalistische verhoudingen aannemen. Hij laat zien dat hieraan niets natuurlijks is, maar dat die sociale vormen historisch bepaald worden door de kapitalistische klassenverhoudingen. Ze zijn niet natuurlijk en niet eeuwig en dus veranderbaar door de strijd van de arbeidersklasse. Zelfs de laatste grote vertegenwoordiger van de klassieke politieke economie, David Ricardo (wiens vader een Portugese jood uit Amsterdam was), had weliswaar de klassentegenstellingen als uitgangspunt van zijn onderzoek gemaakt, maar die "naïef als maatschappelijke natuurwet opgevat", zoals Marx schrijft. De klassieke politieke economie onderzocht wel de waar en de waarde, maar heeft zich volgens Marx nooit afgevraagd waaróm arbeid in een kapitalistische maatschappij z'n uitdrukking vindt in waarde. En alle economen onderzoeken niet de meerwaarde als zodanig, maar alleen in haar bijzondere vormen van winst en rente.
Ricardo's boek The Principles of Political Economy and Taxation verscheen in 1817. Daarna was het wel ongeveer afgelopen met de burgerlijke economie als echte wetenschap. In 1825 brak de eerste periodieke crisis van het industrieel kapitalisme uit, de bourgeoisie had in Engeland en Frankrijk de politieke macht veroverd en de opkomende klassenstrijd tussen bourgeoisie en proletariaat (bijvoorbeeld de julirevolutie in Frankrijk en de Chartisten en de kiesrechthervorming in Engeland) luidde "de doodsklok van de wetenschappelijke burgerlijke economie" (Marx).
Verbeteringen
Marx laat de schijngestalten van de kapitalistische economie en de noodzaak daarvan bijvoorbeeld zien in zijn loontheorie en in een paragraaf van het eerste hoofdstuk van deel I van Das Kapital, met de titel "Der Fetischcharakter der Ware und sein Geheimnis", het fetisjkarakter van de waar en zijn geheim. Die eerste paar hoofdstukken van het eerste deel van Het Kapitaal vormen het grootste struikelblok en die hebben ook de meeste discussies losgemaakt. Toch vond Marx het noodzakelijk om met deze abstracte materie te beginnen om de rest van de analyse een fundament te geven en begrijpelijk te maken, of om op te stijgen van het abstracte naar het concrete. Marx noemde zelf dat eerste deel over "Waar en geld" al in 1859 in een brief aan Joseph Weydemeyer "het moeilijkste, want het abstractste deel van de politieke economie".
De opzet van voornamelijk de eerste hoofdstukken van het eerste deel is nogal gewijzigd tussen de eerste en tweede druk, door Marx zelf. Niet zozeer wat de inhoud betreft - hoewel dat ook - maar vooral wat betreft de structuur, indeling en begrijpelijkheid. Marx had dat onder andere gedaan na kritische op- en aanmerkingen van Engels, Louis Kugelmann en Wilhelm Liebknecht bij de eerste druk, maar ook in reactie op burgerlijke commentaren. Engels wilde graag een sterkere onderverdeling van de hoofdstukken en paragrafen en meer tussenkopjes. In december 1871 en januari 1872 schreef Marx het manuscript "Ergänzungen und Veränderungen zum ersten Band des Kapitals", als basis voor zijn verbeteringen in de tweede druk. Marx noemde de tweede druk een "verbesserte Auflage".
In 1872 verscheen bovendien in Petersburg de eerste vertaling van Das Kapital, in het Russisch, in een vertaling van Lopatin, Danielson en Ljubawin; oplage 3.000 stuks. In de Franse vertaling bracht Marx ook nog enkele veranderingen aan, bijvoorbeeld over de organische samenstelling van het kapitaal. In de tweede Duitse druk voegde hij bovendien nog een heel aantal voetnoten toe om de begrijpelijkheid te vergroten.
Meer begrijpelijkheid was inderdaad nodig. Marx had bijvoorbeeld al in het voorwoord van de eerste druk geschreven:
"Die Werthform, deren fertige Gestalt die Geldform, ist sehr inhaltlos und einfach. Dennoch hat der Menschengeist sie seit mehr als 2000 Jahren vergeblich zu ergründen gesucht". (de waardevorm, waarvan de ontwikkelde vorm de geldvorm is, is bijzonder inhoudsloos en eenvoudig. Toch heeft de menselijke geest meer dan 2000 jaar tevergeefs geprobeerd die te doorgronden.)
Van filosofie naar economie
Marx voerde de veranderingen onder meer in om het objectieve karakter van zijn waardetheorie te versterken en de tegenstelling tussen concrete en abstracte arbeid sterker te benadrukken. Hij werkte gedetailleerder het historisch maatschappelijk karakter uit van de waardesubstantie, de waardegrootte en de waardevorm en maakte duidelijker dat:
"der Werth der Waaren nichts ist ausser ihrem Verhältnis zur Arbeit als ihrer gemeinschaftlichen Substanz" (de waarde van de waren is niets buiten haar verhouding tot arbeid als haar gemeenschappelijke substantie). Ook schreef hij dat het waarde-zijn van de waren "also rein gesellschaftlich ist" (dus zuiver maatschappelijk is).
Marx verduidelijkte ook duidelijker het begripsmatig onderscheid tussen de waarde en de ruilwaarde als de verschijningsvorm daarvan. In het nawoord van de tweede druk stelt hij dan ook dat het begin van zijn boek:
"ist die Ableitung des Werths durch Analyse der Gleichungen, worin sich jeder Tauschwerth ausdrückt" (de afleiding van de waarde is door analyse van de vergelijkingen waarin zich iedere ruilwaarde uitdrukt).
De waardevorm drukt niet alleen de waarde zelf uit, maar ook de waardegrootte.
Marx veranderde in de tweede druk ook wat filosofische begrippen en redeneringen in economische begrippen, omdat hij te sterk met Hegel geïdentificeerd werd in de recensies en commentaren. Dat ging niet ten koste van de toepassing van de dialectische methode, integendeel. In het nawoord van de tweede druk gaat Marx daarop in, evenals op andere veranderingen in de tweede druk. Marx schrijft daar dat de methode die hij in Het Kapitaal gebruikt, niet goed is begrepen. En hij benadrukt nog eens dat:
"meine dialektische Methode ist der Grundlage nach von der Hegelschen nicht nur verschieden, sondern ihr direktes Gegentheil" (mijn dialectische methode is fundamenteel niet alleen verschillend van die van Hegel, maar haar directe tegendeel). En voegt eraan toe:
"Bei mir ist umgekehrt das Ideelle nichts andres als das im Menschenkopf umgesetzte und übersetzte Materielle" (bij mij is omgekeerd het ideële niets anders dan het in de hoofden van de mensen omgezette en vertaalde materiële).
Dialectische methode
Marx wijst verder op een kwestie die steeds weer tot onbegrip leidt bij het lezen van Het Kapitaal, namelijk dat de methode van onderzoek verschilt van de manier van presenteren van de stof, maar dat dit beide aspecten zijn van de dialectische methode. Hij schrijft: "In het onderzoek moet men zich de materie tot in detail toe-eigenen, de verschillende ontwikkelingsvormen ervan analyseren en het onderlinge verband ontdekken. Pas als deze arbeid is volbracht, kan men de werkelijke beweging adequaat weergeven. Lukt dit en weerspiegelt zich nu het stoffelijke leven ideëel, dan lijkt het er op alsof men met een constructie a priori te doen heeft."
Dit onderscheid speelt nog steeds, ook in actuele discussies tussen marxisten. Zo maken bijvoorbeeld Ben Fine en Alfredo Saad-Filho in een discussie met Jim Kincaid in het laatste nummer van Historical Materialism onderscheid tussen vier methodische verschillen:
"the order of abstraction (movement from simple and more abstract to complex and more concrete, value to price for example), the order (and nature) of causation (production prior to exchange), the order of presentation, and the order of investigation" (de volgorde van de abstractie (de beweging van het eenvoudige en meer abstracte naar complex en meer concreet, van waarde naar prijs bijvoorbeeld), de volgorde (en de aard van) de causaliteit (productie gaat vooraf aan de ruil), de volgorde van de presentatie en de methode van onderzoek).
Het stuk over het fetisjkarakter van de waar is ook stevig veranderd in de tweede druk. Marx had aan Kugelmann al eens geschreven over de schijngestalten van het kapitalisme: "De heersende klassen hebben er hier dus een absoluut belang bij om de hersenloze verwarring te vereeuwigen". Hij schrijft: "Op het eerste gezicht schijnt de waar een alledaags en eenvoudig ding te zijn. Uit haar analyse blijkt dat het een bijzonder lastig ding is, vol metafysische spitsvondigheden en theologische grillen. Voor zover de waar gebruikswaarde is, is er niets geheimzinnigs aan (…). Waaruit vloeit het raadselachtige karakter, dat het arbeidsproduct krijgt zodra het in de warenvorm verschijnt, dan voort? Kennelijk uit deze vorm zelf. (…) Het geheimzinnige van de warenvorm ligt dus eenvoudig in de omstandigheid dat deze vorm voor de mensen het maatschappelijk karakter van hun eigen arbeid weerspiegelt als het concrete karakter van de arbeidsproducten zelf, als de maatschappelijk-natuurlijke eigenschappen van deze dingen. (…) Het is slechts de bepaalde maatschappelijke verhouding van de mensen zelf, die voor hen de fantasmagorische vorm van een verhouding tussen dingen aanneemt."
Schijngestalten
Zoals gezegd bespreekt Marx de schijngestalten van de kapitalistische economie onder andere in zijn analyse van het arbeidsloon. In een brief aan Engels van 8 januari 1868 had Marx de "drei grundneuen Elemente des Buchs" (de drie wezenlijk nieuwe elementen van het boek) aangegeven en dat was naast de analyse van de meerwaarde in zijn zuivere vorm en de behandeling van het dubbelkarakter van de warenproducerende arbeid, in de derde plaats de behandeling van het arbeidsloon "als irrationelle Erscheinungsform eines dahinter versteckten Verhältnisses" (als irrationele verschijningsvorm van een daarachter verscholen verhouding). Op het eerste gezicht lijkt er niets geks aan het arbeidsloon, zelfs al is dat voor veel arbeiders vaak mager of te weinig om van te leven. Pas geleden schreef de hoofdredacteur van het blad van de Abvakabo FNV nog: "ik verzet werk en daar krijg ik loon voor". Dat lijkt op het eerste gezicht alleszins redelijk en normaal. Marx laat zien wat die daarachter verscholen verhouding dan wel is en hij laat ook zien waarom ook hier weer de schijn de werkelijkheid lijkt. Dit begrip hebben we nodig, want anders begrijpen we bijvoorbeeld niet waarom het loonaandeel in de geproduceerde rijkdom van de belangrijkste kapitalistische landen de afgelopen decennia aanzienlijk is gedaald, terwijl er toch meer mensen zijn gaan werken en er ook harder gewerkt is. Marx laat zien dat de loonvorm zelf ieder spoor uitwist van de verdeling van de arbeidsdag in noodzakelijke arbeid en meerarbeid, in betaalde arbeid en onbetaalde arbeid en dat alle arbeid verschijnt als betaalde arbeid. De loonvorm versluiert dus de uitbuiting.
Marx/Engels Gesamtausgabe
Tot slot nog een opmerking over de Marx/Engels Gesamtausgabe, de MEGA. Tijdens zijn leven is er maar een heel klein deel van het werk van Marx in druk verschenen. Na zijn dood werden dus het tweede en derde deel van Het Kapitaal door Engels uitgegeven. Daar kwam onder andere later nog bij de publicatie van de Theorien über den Mehrwert, de Parijse Manuscripten en de Grundrisse. Er verschenen ook andere losse uitgaven en we kennen de serie werkuitgaven in de vorm van de MEW, de Marx-Engels Werke.
Al snel na de Russische revolutie werd gedacht aan een complete uitgave van het werk van Marx en Engels. Lenin zag dat als "een opdracht van internationaal belang". Slechts vier van de geplande 28 delen konden toen worden uitgebracht. Een nieuwe impuls kwam er onder leiding van de Russische revolutionair David Rjazanov met de oprichting in 1921 van het Marx-Engels Instituut in Moskou. In 1927 verscheen het eerste van de geplande 42 delen van de MEGA in samenwerking met het Frankfurter Institut für Sozialforschung van Horkheimer.
Met deel 12 werd in 1935 de eerste serie van de MEGA stopgezet. Hitler was intussen aan de macht gekomen en Rjazanov werd in 1938 door Stalin vermoord. Een belangrijk deel van de originelen van Marx en Engels, die in bezit waren van de Duitse SPD, kwam terecht bij het IISG in Amsterdam. Ongeveer een derde van de originelen bevindt zich in Moskou. Gelukkig had Rjazanov kopieën gemaakt, want sommige originelen zijn intussen onherstelbaar beschadigd.
In de periode na 1956 werden vanuit het Instituut voor Marxisme-Leninisme initiatieven genomen om de serie MEGA nieuw leven in te blazen. Ook door Walter Ulbricht in Oost-Berlijn werd druk uitgeoefend om verder te gaan met de MEGA. Door tegenwerking in Moskou gebeurde er weinig, totdat in 1968 een plan gereed kwam voor publicatie van de MEGA bij Dietz Verlag. Er kwam een samenwerking met het IISG tot stand, dat niet zelf meedeed. Men plande 120 delen voor de eerstkomende 25 jaar en de opzet van de MEGA werd veranderd. Met de nieuwe wetenschappelijke richtlijnen kwam men zelfs tot een planning van 142 delen. In 1975 werd met de reguliere publicatie begonnen.
Nieuwe problemen ontstonden na de val van de muur en het ineenstorten van de Sovjet-Unie. Maar in 1990 kwam een nieuw samenwerkingsverband tot stand in de vorm van de IMES, de Internationale Marx-Engels Stiftung. Feitelijke uitgever werd het IISG. Alle delen bestaan uit twee aparte gebonden boeken, één met tekst en één met notenapparaat. De hele serie zal niet voor 2025 of 2030 klaar zijn. De kosten zijn erg hoog, maar je kunt ze wel inzien, bijvoorbeeld op het IISG.
Als wij de kredietcrisis en de economische recessie of depressie van nu willen begrijpen, dan is het niet voldoende om alleen Das Kapital te lezen. Maar zonder dat is het onmogelijk om de wereld om ons heen werkelijk te begrijpen. En zonder begrip kunnen we de wereld ook niet veranderen. En daarop komt het toch aan, zoals Marx al in de elfde stelling over Feuerbach schreef.
1 Inleiding op de winterschool van de Internationale Socialisten in Amsterdam, 25 januari 2009. (terug)
|