Welkom
Ingezonden
Solidariteit "ingezonden"

Internationale staking havenarbeiders en zeelieden in 1911

De verdeelde vakbeweging

Hans Boot 1

Een eeuw geleden, juni/augustus, vond de waarschijnlijk eerste internationale staking plaats. Geconcentreerd in een aantal West-Europese havens staakten zeelieden en havenarbeiders tot aan de oostkust van de Verenigde Staten. In Groot-Brittannië ontwikkelde zich een algemene transportstaking die ruim twee maanden duurde, de Antwerpse stakers dwongen een arbeidsbeurs af, de Denen haalden een collectieve arbeidsovereenkomst binnen, het Amsterdamse Kattenburg beleefde het drama van de Bloednacht. 2

De staking in Nederland stond in het teken van de scheiding der geesten die vanaf 1906 de vakbeweging uiteendreef in 'modernen' en 'onafhankelijken'. Bovendien behoorde de Amsterdamse Bootwerkersvereeniging Recht en Plicht niet tot één van de twee kampen. Ze verliet het NAS in 1904 (om in 1916 terug te keren) en trad niet toe tot de in 1908 gevormde, moderne havenvakbond (vanaf 1911: Centrale Bond van Transport- en Havenarbeiders). De zeelieden waren verdeeld over het NVV (Rotterdam, Volharding) en het NAS (Amsterdam, Zeemansbond). De eerste maakte nog geen deel uit van de International Transport Workers' Federation die na een jaar voorbereiding de staking had uitgeroepen. 3

Veldslag

Kort voor de oprichting van het NVV bevestigde Recht en Plicht zijn onafhankelijke positie: "Gelukkig de georganiseerde arbeiders die zich niet door partijverschillen laten verdeelen, maar ééndrachtig optrekken tegen hunne uitzuigers, de patroons." 4 De gestage groei van het NVV naar 44.000 leden was er zo'n zes jaar later niet minder om. Zo ook de Centrale Bond met bijna 1.300 leden (bootwerkers: 300, zeelieden: 500). 5 Het NAS herstelde zich in 1911 van de klap na de verloren tweede spoorwegstaking, van 17.000 (1903) via ongeveer 3.500 (1910) naar ruim 5.000 (zeelieden: 1.200, bootwerkers: 600). 6
De havens floreerden in de nieuwe eeuw. Onderbroken door de 'krach' in de Verenigde Staten van maart 1907, de 'rich men's panic', die ook de Nederlandse economie kort maar hevig teisterde, expandeerde de internationale goederenstroom. In de Maasstad steeg het aantal ingeklaarde tonnen na 1,0 miljoen in 1850 via 9,5 in 1900 naar 13,0 in 1913. Aan het IJ waren de cijfers: van 0,4 via 2,0 naar 2,6.miljoen. 7

De zeelieden, door de aard van hun werk internationaal georiënteerd, waren hun bazen in veel opzichten beu. Naast de lonen en werktijden ging het onder meer om betere voeding en logies aan boord, een ongevallenuitkering, de afschaffing van het conduiteboekje en de vernederende medische keuring vooraf aan elke vaart. De havenarbeiders waren uiteraard op de hoogte van de actieplannen van de zeelieden en verbonden daaraan in Amsterdam hun eis van verhoging van het uurloon dat al een jaar of tien op hetzelfde niveau lag.
Begonnen op 14 juni met 200 man breidde de staking van de zeelieden zich binnen een maand uit tot het aantal van 1.500. Na ongeveer tien dagen haakten de bootwerkers aan. In Rotterdam deden ze dat niet. De zeelieden daar bereikten na bijna een maand staken een akkoord over een driejarig contract met een bescheiden loonsverhoging en erkenning van de bond. Voorwaarde was wel dat in die drie jaar looneisen uitgesloten waren. 8
Recht en Plicht berichtte dat bij vrijwel alle maatschappijen "geen slag werk werd verricht" en toonde zich zeer tevreden over de deelname van 500 contractarbeiders. "Het contract bleek evenmin als welke andere band een waarborg tegen bedrijfsstoring (…)." Het arbeidscontract voor elke vaste havenarbeider was één van de represaillemaatregelen van de ondernemers na '1903'. Het bevatte de bepaling dat alle opgedragen werkzaamheden verricht dienden te worden, dus ook wanneer samenwerking met ongeorganiseerden nodig was (de bron van de acties die via havenarbeiders op de eerste spoorwegstaking uit liep).
Ook andere maatregelen uit 1903 bleken nog steeds actueel. Zoals een wederzijdse opzegtermijn van twee weken en de wekelijkse inhouding van 5 procent van het loon tot een waarborgsom van 100 gulden. Bij een staking binnen deze termijn was de arbeider dit zogenaamde staangeld kwijt. In 1911 verklaarden de gezamenlijke maatschappijdirecties een bedrag van ongeveer 15.000 gulden verbeurd. Bovendien trokken ze van alle kanten onderkruipers aan. Na de aankomst van een grote groep uit Hamburg ontbrandde een veldslag bij het Centraal Station dat door politiekordons was afgezet. Eén van de reders zei "dat 't misschien wel eens goed was, dat het brandje een groote brand werd, want dan zou 't mogelijk eens voor goed uitbranden". 9

Marechaussee sluit het kantoor af van de Zeemansbond De Marechaussee sluit het kantoor af van de Zeemansbond in Kattenburgervoorstraat tijdens haven- en zeeliedenstaking van 1911 - uit: Algemeene Nederlandsche Zeemansbond, De Zeeliedenstaking te Amsterdam

Schrikbewind

Marechaussees en huzaren arriveerden. Een werkwillige voorman kreeg op weg naar huis politiebegeleiding. Dat veroorzaakte midden in Kattenburg, het bootwerkerskwartier en hart van de staking, een volksoploop die het voorspel was van de Bloednacht waarin de politie vanaf het Mariniersplein het vuur opende en dertien gewonden vielen. De wijk werd van de rest van de stad geïsoleerd, het kantoor van Recht en Plicht doorzocht en dat van de Zeemansbond afgesloten. Terwijl de staking zich uitbreidde, vonden ook in andere delen van de stad botsingen met militairen plaats. Protestvergaderingen tegen het "militair schrikbewind" waren afgeladen. In den Haag groeide de vrees dat net als in 1903 de brand naar het spoor zou overslaan. Een viertal bemiddelingspogingen, waaronder die van minister Talma, mislukte. De reders wilden eerst de hervatting van het werk. Ook een door de confessionele bonden voorgestelde minnelijke schikking wezen ze af. Daarna liet de voorman van Ons Beginsel, de protestants-christelijke bond, weten "dat geen aardsche macht hem kon weerhouden aan het werk te gaan". 10

Na vijf weken leek de staking onder tegenstand en geldgebrek te bezwijken. Het bestuur van Recht en Plicht organiseerde een bijeenkomst om "zoo nodig tot opheffing te adviseeren". De opkomst was zo groot dat parallel in de boven- en benedenzaal van Plancius (schuin tegenover Artis, sinds 1999 Verzetsmuseum) vergaderd werd. "Strijdliederen weerklonken, alsof de staking pas was aangevangen." Met een overweldigende meerderheid viel het besluit door te gaan. Maar dat bleek een vlucht naar voren. Op dezelfde avond kwam Ons Beginsel bijeen. Een verslag meldde: "Men wilde zoo gaarne werken, maar men durfde niet, vreezende de verschrikkelijke wraak der lieden, die God noch mensch ontzien."
De staking verliep definitief en op 26 juli drong het bestuur van Recht en Plicht op beëindiging aan, 740 stemmen voor, 426 tegen en 60 blanco. De grote maatschappijen deelden in een advertentie mee dat met ingang van 1 oktober de uurlonen van de bootwerkers omhoog gingen van 25 naar 27,5 cent, mits "alles in de haven rustig blijft". 11

De zeelieden zetten hun staking voort, maar kregen met nieuwe onderkruipers te maken: Volendamse vissers die door de zeer hete zomer en langdurige windstilte niet konden uitvaren. Terwijl een groep vooraanstaande burgers tot een arbitrage trachtte te komen, hielden de zeelieden de eer aan zichzelf. Op 9 augustus waren 409 stemmen voor de opheffing van de staking, 254 tegen en 39 blanco. 12

Molest

Dat het NVV de stakingen in Amsterdam niet steunde, riep binnen de SDAP een grote verdeeldheid op. Het partijbestuur volgde met een kleine meerderheid het NVV; voor onder anderen Henk Sneevliet reden de partij te verlaten. In het verlengde van deze twist scherpte ook de verhouding aan tussen de vlak voor de staking gevormde Centrale Bond - het sterkst in Rotterdam - en de Nederlandsche Scheeps- en Bootwerkersbond waarbij Recht en Plicht was aangesloten. De eerste verweet de tweede gebrek aan centralisatie waardoor de ene na de andere groep arbeiders in staking ging of daartoe door "molest" van een kleine minderheid gedwongen werd. Een oud debat was terug. In 1912 trok de Rotterdamse Algemeene Haven Arbeiders Vereeniging daaruit conclusie zich bij het NAS te voegen: "Wij hebben aan onze organisaties geen ziekenpotten verbonden, we houden er geen lijm- of lokmiddelen op na, we hebben geen zaakjes om klanten te winnen, doch bezitten strijdorganisaties, als het middel om lotsverbetering te verkrijgen." 13


1 Ontleend aan hoofdstuk 2 proefschrift in wording "Opstandig Volk. Neergang en terugkeer losse havenarbeid", Amsterdam 2011. Informatie: redactie@solidariteit.nl - een eerdere versie verscheen in de Nieuwsbrief van de Vrienden van de Historie van de Vakbeweging, juni 2011. (terug)
2 M. van der Linden, 14 June-24 August 1911: International strike of transport workers, Encyclopedia of labor History Worldwide, Chicago 2003. (terug)
3 G. Harmsen, F. van Gelder, Onderweg. Uit een eeuw actie- en organisatiegeschiedenis van de Vervoersbonden, Baarn 1986, p. 85. (terug)
4 De Havenarbeider, 18 februari 1905 (terug)
5 R. Laan Sr., A. Laan, Jaren van principiële strijd 1918-'55 (1890-1896-1908-1909). Geschiedenis van de Centrale Bond, Amsterdam 1956, p. 67. (terug)
6 Scheeps- en Bootwerkersvereeniging Recht en Plicht, De staking in het havenbedrijf te Amsterdam in 1911, Amsterdam 1911.H. Sneevliet, De stakingen in het transportbedrijf, in: De nieuwe Tijd, nummer 11, 1911. M. Buschman, Tussen revolutie en modernisme. Geschiedenis van het Nationaal Arbeids-Secretariaat in Nederland 1893-1907, Den Haag 1993, bijlage IV. (terug)
7 Directie van den Arbeid, Verslag over het Haventoezicht uitgeoefend in 1913, 's-Gravenhage 1914, pp. 72, 73. (terug)
8 Sneevliet, zie noot 6. (terug)
9 Recht en Plicht, zie noot 5. Ook in Rotterdam was er een invasie van onderkruipers - Duitse, Zeeuwse, Brabantse en Chinese - beschermd door met karabijnen bewapende politieagenten. (terug)
10 Idem. (terug)
11 Sneevliet, zie noot 6. (terug)
12 P. Koeldijk, De zeelieden- en havenarbeidersstaking van 1911 te Rotterdam en Amsterdam, Skript, nummer 3, december 1979. (terug)
13 De Havenarbeider, 18 mei 1912. (terug)