De nieuwe vakbeweging
Patrick van Klink 1
Als iets wordt vernieuwd hoop je altijd dat het verbetert. Vaak is dat niet het geval. Marketeers en politici zijn meesters in het opnieuw verpakken en verkopen van gebakken lucht. Op 3 december werd in Dalfsen aangekondigd dat onze FNV wordt vernieuwd. In mei moeten de statuten klaar zijn. De geboorte van deze nieuwe vakbeweging wordt begeleid door politici. Dat belooft niet veel goeds?
De aangekondigde vernieuwing is een rechtstreeks gevolg van het doordrukken van het pensioenakkoord door Agnes Jongerius. Dit akkoord is een splijtzwam geworden binnen de vakbeweging die al langer kampte met een reeks problemen. We hebben hierover in de vorige nummers Grenzeloos meerdere malen geschreven: een afbrokkelend ledental, vergrijzing en een gebrekkig antwoord op wijzigende arbeidsverhoudingen zoals flexibilisering. De vakbeweging leidt aan een gebrek aan zelfvertrouwen en achteruitonderhandelen over zaken als pensioenen en ontslagrecht. Schijnbare verbeteringen voor nieuwe groepen werknemers worden bereikt in ruil voor verslechteringen voor de rest. Waar het aan ontbreekt is een strategie om de solidariteit tussen verschillende groepen werknemers te organiseren en samen in actie te komen. Binnen FNV Bondgenoten en andere bonden wordt al langer gediscussieerd over de vraag wat het antwoord moet zijn op de dilemma’s waar de vakbeweging voor staat. Dat zijn discussies die zowel over inhoud als over de structuur gaan, over nieuwe vormen van democratie en draagvlak. Over verdeling van geld en tijd.
Het drama rond het pensioenakkoord heeft tot een patstelling geleid. De resultaten van het achteruitonderhandelen worden niet meer als vanzelfsprekend geaccepteerd door de achterban. Hierdoor is in de ogen van werkgevers en overheid het federatiebestuur niet langer een betrouwbare onderhandelingspartner. Agnes Jongerius mag nog wel mee op staatsbezoek naar Oman om het poldermodel aan te prijzen maar thuis loopt dit model spaak. De aangesloten vakbonden, met name de meer strijdbare delen daarvan, laten zich gelukkig niet zomaar meer beheersen. Maar een akkoord afwijzen is nog niet genoeg. De logische volgende stap zou moeten zijn: acties om een beter akkoord af te dwingen – en die stap ontbreekt.
Dat die stap niet gezet wordt, is niet alleen te wijten aan een leiding die de voorkeur geeft aan achteruitonderhandelen. Deze aanpak van de vakbondsleiding is een groot obstakel voor het daadwerkelijk organiseren van verzet en vooral voor de meer strijdbare kaderleden een enorme bron van frustratie. Maar het uitblijven van acties heeft ook te maken met het ondergraven van de machtspositie van de vakbeweging. Er zijn bijvoorbeeld bijna een miljoen ZZPers. Wie heeft er nog een normale proeftijd? Losse contracten zijn de normaalste zaak. Hoe organiseer je die mensen en voorkom je dat ze tegen elkaar uitgespeeld worden?
Het federatiebestuur had op die vragen geen antwoord. De toenemende spanningen leidden uiteindelijk tot het dilemma: of een gespleten vakbeweging of een vlucht naar voren, naar een nieuwe vakbeweging. Met de verklaring van Dalfsen werd voor het tweede gekozen.
Half vol of half leeg
Een ding is zeker, dit voorjaar zullen we niet te maken krijgen met de ultieme botsing tussen degenen die willen polderen en degenen die een strijdbare bond willen. Ondanks het goede voorbeeld van de schoonmakers en de stijging van de SP in de peilingen kunnen we in Nederland niet spreken van een hoog niveau van klassenstrijd en klassenbewustzijn. Dat zijn woorden die de meeste mensen in de oren klinken als iets uit grootvaders tijd.
Maar het federatiebestuur kan ook niet zomaar terug naar een tijd dat de vakbond nog als sociale ANWB werd neergezet en men er op kon vertrouwen dat deze op basis van ledenaantal en argumenten wel tot enigszins aanvaardbare akkoorden zou komen. Werkgevers doen nog altijd alsof ze best willen praten, zolang de vakbeweging zich maar ‘redelijk’ (lees: inschikkelijk) opstelt. Maar in toenemende mate negeren ze de vakbeweging gewoon. Vertegenwoordigers van het personeel in de OR en vakbond worden geïnformeerd maar verder niet bij het maken van beslissingen betrokken. Werkgevers passeren hen en maken afspraken met individuele werknemers. Dat wordt goedgepraat met retoriek over ‘eigen verantwoordelijkheid’ en ‘mensen weten het zelf het beste’ – maar ondertussen staan individuele werknemers wel veel zwakker dan hun baas. En de bonden passeren gaat des te makkelijker als de leden wel op papier bestaan maar niet zichtbaar zijn op straat en in acties.
De oprichting van de nieuwe vakbeweging geeft de gelegenheid om een antwoord te geven op de veranderingen in de economie en de arbeidsverhoudingen en op het steeds meer doorwegen van het neoliberale denken over maatschappij en arbeid. Maar hoe zal dit antwoord eruitzien? Het risico dat in plaats van een strijdbaar alternatief er een nog verdere aanpassing aan deze neoliberale tendensen komt is reëel. Dat zou betekenen dat het voor bijvoorbeeld de schoonmakers lastiger gaat worden in de nieuwe bond. Mensen die een strijdbare en solidaire vakbeweging van en voor leden willen moeten opletten. Enkel het benadrukken van het belang van zo’n vakbond is niet genoeg, zo’n bond moet daadwerkelijk worden opgebouwd.
Een groot risico voor iedereen die op zoek is naar een strijdbaar en solidair alternatief is als het hele proces van het vormen van de nieuwe vakbeweging zich binnenskamers afspeelt. Vanaf de aankondiging in Dalfsen tot 16 januari – het bekend maken van de kwartiermakers – was het oorverdovend stil in de richting van (kader)leden. Het zijn mensen van buiten de bond die een voortrekkersrol spelen en het zijn de huidige voorzitters van de bonden die het uiteindelijke voorstel aan het FNV congres in juni gaan voorleggen. Hoop dat zij een strijdbare vakbond zullen aankondigen is volstrekt misplaatst.
Al het mogelijke moet in het werk worden gesteld om dit proces open te breken, om de leden erbij te betrekken. Als we een bond willen die dicht bij leden staat, waarin leden het voor het zeggen hebben, dan moeten die leden ook bij de organisatie ervan betrokken worden. Niet alleen via internetfora en informatie via de pers, maar juist met elkaar. Liefst met gezamenlijke regionale bijeenkomsten van alle aangesloten bonden. Ook moeten ledengroepen in bedrijven en sectoren actief in het besluitvormingsproces worden ingeschakeld. Daarnaast moeten de voorzitters van de bonden bij elke inbreng hun bondsraden betrekken. Een levende vereniging van 1,5 miljoen mensen richt je niet op met een clubje van nog geen twintig mensen.
Organizing of internet?
De laatste jaren zijn er veel zaken binnen de bonden veranderd die het waard zijn te behouden. De langdurige staking van de schoonmakers voor betere beloning en respect heeft veel losgemaakt. De staking heeft aangetoond dat het wel degelijk mogelijk is om moeilijk bereikbare groepen te organiseren, sterk te maken en de strijd voor hun eigen eisen te laten voeren. En die te winnen. Dit succes stimuleert niet alleen de organisatie van andere groepen aan de onderkant van de arbeidsmarkt, maar heeft ook inspirerend gewerkt naar heel andere groepen werknemers. Die zagen een bond die echt wat doet voor mensen die het meest achtergesteld worden en in de meest slechte positie zitten en werden lid.
Deze staking en andere acties hebben laten zien dat nieuwe sociale media belangrijk zijn maar dat er alleen een duurzaam sterke beweging van de grond komt als dit een goed georganiseerd samenwerkingsverband is van zelfverzekerde mensen die weten wat ze willen. Dat zijn de schoonmakers met hun schoonmaakparlement van gekozen vertegenwoordigers waar bepaald wordt wat er gaat gebeuren en hoe. Een parlement waar lief en leed gedeeld wordt, niet een parlement waar de schijndemocratie van de coalitie regeert. Niet de media of de beeldvorming maar de mensen zelf die in beweging komen bepalen het succes.
Ook in andere sectoren worden organizing initiatieven genomen of wordt er geprobeerd regionale samenwerkingsverbanden tussen actieve leden te organiseren. Deze pogingen moeten doorgaan. En daar moet liefst meer geld en tijd voor komen. Er moeten prioriteiten gesteld worden. Komt er meer geld voor marketing en internetspeeltjes? Of ligt de prioriteit bij kaderopleiding en bij bestuurders en kaderleden die in bedrijven en sectoren actief zijn?
Democratie en zeggenschap
Leden meer zeggenschap geven, dichter bij leden staan en leden betrekken zijn uitgangspunten die genoemd worden in de verklaring van Dalfsen. Zo geformuleerd ligt het initiatief dus niet bij de leden maar bij een andere groep die iets met die leden moet.
Een democratische vakbond veronderstelt twee zaken: het primaat moet bij de vereniging liggen en de kaderleden die deze vereniging leiden moeten democratische gekozen zijn. Zij zijn echte vertegenwoordigers, geen pluche zitters. Een bond waar de macht bij de directie van de werkorganisatie ligt is geen democratische bond en zal alleen in naam dicht bij de leden staan.
Er zijn genoeg goede voorbeelden die als inspiratie kunnen dienen, maar helaas hebben we de laatste jaren te vaak gezien hoe het niet moet. We herinneren ons allemaal het gedoe rond de referenda over de sociale akkoorden. Het referendum over het sociaal akkoord in het voorjaar van 2009 was hierin het dieptepunt. Mensen die de euvele moed hadden tegen te stemmen kregen in de in de schoenen geschoven dat ze mede verantwoordelijk waren voor de verergering van de crisis! De vraagstelling voor referenda, het kiezen van het moment van een referendum en het besluitvormingsproces moeten in de handen van de vereniging, de bondsraad blijven liggen. Besluiten moeten door een bondsparlement genomen worden en bestuurders moeten door de leden gekozen worden op congressen. Iedereen kan zich daarvoor kandidaat stellen en bij de kandidaatstelling laten zien dat hij of zij draagvlak heeft. Dat geldt ook voor iedereen en voor elk orgaan dat voorstellen indient en kandidaten stelt. Draagvlak kan bijvoorbeeld zichtbaar gemaakt worden met 50 handtekeningen van leden, zoals op het laatste congres van FNV Bondgenoten werd besloten.
Er is geen alternatief voor een structuur waarin mensen zelf actief zijn en bij elkaar komen. Internetenquêtes en bedrijfsbezoekjes zijn niet alleen onvoldoende om te weten wat mensen bezig houdt, het is ook niet democratisch om op basis daarvan een organisatie te runnen. Op internet kan iedereen wat roepen. maar dit is geen democratische besluitvorming. Het verplicht tot niks, er vindt geen uitwisseling van ideeën en ervaringen plaats. Een bestuur dat op deze manier te werk zal gaan, zal vroeg of laat net zo hard als Agnes Jongerius de deksel op de neus krijgen.
Als er werkelijk één FNV komt, waarvan iedereen rechtstreeks lid kan zijn, zou een rechtstreeks gekozen bondsparlement dat bepaalt wat er gebeurt en de bestuurders controleert een grote verbetering zijn. Als dat niet gebeurt blijft de huidige versnipperde besluitvorming en de afstand tussen leden en top in stand. Als de nieuwe vakbeweging toch over sectoren versnipperd blijft moet binnen elke sector zo veel mogelijk de macht bij gekozen leden komen te liggen.
Leden moeten ruimte houden om initiatieven te nemen en samenwerkingsverbanden te organiseren. Niet alleen op papier zoals al eerder is besloten, maar ook in de praktijk. Dat betekent dat daar geld en tijd beschikbaar voor moet zijn. Een initiatief zoals de Palestina werkgroep binnen de Abvakabo moet blijven bestaan en juist niet opgesloten en dichtgetimmerd worden in een project van de werkorganisatie met een strak budget, targets, voortgangsreportages en andere bureaucratische rompslomp.
Ook dwarsverbanden tussen bedrijven en sectoren, landelijk en regionaal moeten onderdeel zijn van de nieuwe structuur. Een nieuwe vakbond moet plaats hebben voor de mensen van het vakbondscafé in Amsterdam, de leden van FNV lokaal in Oss, de schoonmakers en hun parlement. Anders zullen de goede ontwikkelingen van de laatste jaren weer vastlopen in oeverloos overleg, terwijl de wereld voorbij gaat aan een steeds minder relevante vakbeweging. De komende tijd moet alles in het werk worden gesteld om de kiemen van een solidaire en strijdbare bond te bewaren, opdat uit de kritiek op de overlegeconomie in dienst van de 1 procent een alternatief kan ontstaan. Een Hollandse lente.
|