Young & United - campagne voor volwaardige baan en volwassen loon
Nederland voor jongeren een lagelonenland
Willem Bos 1
Young & United is de naam waaronder FNV-jongeren campagne voeren voor volwaardige banen en een volwassen loon vanaf 18 jaar. 2 De campagne wordt gesteund door een groot aantal jongerenorganisaties en heeft de afgelopen tijd een vliegende start gemaakt met onder andere een spectaculair optreden van Soufian Afkir op de aandeelhoudersvergadering van Ahold.
Dat er alle reden voor een dergelijke campagne is, blijkt uit het - in het kader van de campagne uitgebrachte - boek met de aansprekende titel "WTFACT, de feiten over werkende jongeren in Nederland".
De meeste jongeren tussen de 16 en 22 jaar verdienen minder dan 5 euro per uur. Van de jongeren is 5 procent afhankelijk van financiële steun van anderen, met name hun ouders, slechts 15 procent kan financieel op eigen benen staan. Voor jongeren is het steeds moeilijker om zelfstandig te wonen. Het kopen van een woning is vrijwel uitgesloten en goedkope huurwoningen zijn nauwelijks meer beschikbaar.
Jeugdwerkloosheid
De werkloosheid onder jongeren in Nederland is schrikbarend hoog. In de officiële (internationale) statistieken ziet het er helemaal niet slecht uit en is de jeugdwerkloosheid in Nederland met 12 procent zelfs de helft van die van het gemiddelde in de landen van de Europese Unie (EU). Er zijn maar twee landen, Duitsland en Oostenrijk, die het met 8 procent beter doen. Maar schijn bedriegt. Dat relatief lage cijfer komt, omdat in de statistieken alle baantjes, hoe klein ook, worden meegeteld. En Nederland is niet alleen kampioen lage jeugdlonen, maar ook kampioen kleine baantjes.
In zijn bijdrage in het boek rekent Wiemer Salverda voor dat als je uitgaat van voltijdse banen je uitkomt op een jeugdwerkloosheid van 37 procent, drie maal zo hoog dus. Eenzelfde berekening voor Duitsland en Oostenrijk leidt nauwelijks tot een verhoging. Met respectievelijk tien en elf procent blijven zij op het laagste niveau in de EU.
Nederland doet het qua jeugdwerkloosheid niet alleen aanzienlijk slechter dan Duitsland en Oostenrijk, waar de jeugdwerkloosheid minder dan een derde is, maar ook slechter dan het Europees gemiddelde. Alleen in Griekenland, Spanje, Ierland, Portugal en Cyprus is de jeugdwerkloosheid nog groter. Bovendien is onder jongeren met een niet-westerse achtergrond de werkloosheid in Nederland nog eens twee keer zo hoog.
Kortom: de Nederlandse jongeren zijn er gemiddeld slechter aan toe dan jongeren in de rest van de EU, zowel als het gaat om inkomen als om werkgelegenheid. Met uitzondering van leeftijdgenoten in de vijf landen (Griekenland, Spanje, Ierland, Portugal en Cyprus) die het zwaarst door de crisis zijn getroffen. De Nederlandse jongeren dragen een onevenredig deel van de gevolgen van de crisis. Ze zijn veel meer dan andere leeftijdsgroepen de klos. Hoe valt die slechte positie van jongeren in Nederland te verklaren?
Minimum jeugdloon
Eén van de oorzaken van hun slechte positie op de arbeidsmarkt is het geldende minimumjeugdloon. In Nederland geldt een minimumjeugdloon tot 23 jaar. Pas vanaf die leeftijd is het volwassen minimumloon van toepassing. Voor een 15-jarige ligt het minimum (bij een werkweek van 40 uur) op € 2,60. Dat stijgt dan via € 3,94 voor een 18-jarige naar € 7,36 voor een 22-jarige die een jaar later recht heeft op het volwassen wettelijk minimumloon van € 8,66 per uur. (Steeds bij een 40-urige werkweek, bij een 36- of 38-urige werkweek liggen de bedragen een fractie hoger.)
Het minimumloon van een 18-jarige is dus 45 procent van het volwassen minimumloon. Met uitzondering van Portugal met € 3,75 is dat het laagste van de ons omringende landen. In België is het minimumloon voor een 18-jarige met € 7,47 bijna twee keer zo hoog. In Frankrijk heeft een 18-jarige recht op een volwassen minimumloon van € 9,38.
Het minimumjeugdloon werd in Nederland in 1974 ingevoerd en in de jaren tachtig is het jeugdloon twee keer verlaagd. Sinds de invoering van het jeugdloon is de wereld, en ook de Nederlandse arbeidsmarkt, aanzienlijk veranderd. De jaren zeventig was een tijd, waarin een groot deel van de werknemers vaste banen hadden en jongeren gemiddeld op een veel jongere leeftijd aan het werk gingen. Voor de meeste van hen was het perspectief een vaste baan, waarin zij zich steeds verder in hun vak konden bekwamen en ook gestaag meer gingen verdienen.
Die situatie bestaat niet meer. De leerplichtige leeftijd is in de loop van de tijd via 16 jaar feitelijk opgetrokken naar 18 jaar en veel meer jongeren volgen ook daarna een opleiding. De arbeidsmarkt is door allerlei maatregelen versnipperd en flexibeler gemaakt en het ontslagrecht versoepeld. Eén van de gevolgen daarvan is dat het aantal jongeren met kleine baantjes spectaculair is gegroeid. Van de jongeren onder de 25 jaar werkt 78 procent in deeltijd. Dat is aanzienlijk meer dan in de EU als geheel, waar gemiddeld maar één op de drie jongeren een deeltijdbaan heeft. Sinds 2010 zijn er in Nederland meer jongeren met een flexbaan dan met een vast arbeidscontract.
De klassieke werkende jongere die op relatief jonge leeftijd begon met werken en in de loop van de tijd bij dezelfde baas zich ontwikkelde tot een ervaren vakkracht, bestaat nauwelijks meer. In plaats daarvan zijn er 'flexjongeren' gekomen die hoppend van het ene tijdelijke baantje naar het andere het hoofd financieel boven water proberen te houden. En een groot deel van hen lukt dat niet of nauwelijks. We hebben al gezien dat 85 procent van de jongeren financieel afhankelijk is van steun van anderen. Uit cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek blijkt dat 62 procent van de 18-jarigen die in 2011 zelfstandig woonden en (bijna) voltijds werkten onder de armoedegrens leefde. Voor 20-jarigen was dit nog steeds bijna de helft.
Lagelonenland
Sommige sectoren van de Nederlandse economie, zoals de horeca en de supermarkten, draaien voor het grootste deel op jongeren, 73 procent van de werknemers in de Nederlandse supermarkten was eind 2012 jonger dan 23 jaar. Ook hier is Nederland koploper. Veel jongeren betekent weinig loonkosten. Ondanks de prijzenoorlog van de afgelopen jaren zijn de winsten van de grote supermarktketens in Nederland hoog en vangt de hoogste baas van Ahold, Dick Boer, 346 zo veel als een 19-jarige medewerker. 3
Een vergelijkbare situatie treffen we aan in de horeca. Daar verdient een 19-jarige 52,5 procent van het wettelijk minimumloon, terwijl het sociaal minimum voor alleenstaanden 70 procent van het minimumloon is. In de horeca werkt 60 procent van de mensen in een flexbaan. De 'echte' werkende jongeren ondervinden met name in de horeca veel concurrentie van studenten. De verslechtering van de studiefinanciering, waardoor meer studenten naar meer bijverdiensten zoeken, maakt de situatie nog moeilijker.
De horeca is ook koploper als het gaat om arbeidsongevallen. In 2013 liepen 458.000 werknemers lichamelijke of geestelijke schade op door een ongeval tijdens het werk. Ongeveer 12 procent van de jongeren die in de horeca werken, heeft een ongeval gehad. En als zij zich na zo'n ongeval ziek melden, krijgen ze de eerste dag geen loon uitbetaald, omdat er in die branche een wachtdag geldt. Dat de prijzen in de horeca in Nederland relatief hoog zijn, ligt dan ook niet aan de loonkosten, maar aan de hoge vastgoedprijzen met name in de centra van de steden.
Asociale zekerheid
De discriminatie van jongeren - want anders kan je de systematische achterstelling in beloning toch niet omschrijven - blijft niet beperkt tot de arbeidsmarkt. Ook in de sociale zekerheid worden zij als tweederangs burgers behandeld. Voor de wet ben je in Nederland met achttien jaar meerderjarig. Je wordt dan geacht zelfstandig te zijn en volledig verantwoordelijk voor je doen en laten. Je mag trouwen, stemmen, gekozen worden en in militaire dienst. Maar in het stelsel van sociale zekerheid geldt die zelfstandigheid niet.
Onder het paarse kabinet (VVD, PvdA en D66; 1994-2002) werd met de invoering van de nieuwe bijstandswet de relatie tussen de leeftijd van volwassenheid en de leeftijd voor recht op bijstand losgelaten. Tot die tijd ging het recht op bijstand in als je volwassen werd en (nog) geen eigen inkomen verdiende. Nu ging de leeftijd, waarop je aanspraak kon maken op bijstand naar 21 jaar. De eerste drie jaar van volwassenheid bleven de ouders financieel verantwoordelijk. In 2004 is de leeftijd voor een bijstandsuitkering verder verhoogd naar 27 jaar. Tot die leeftijd is het recht op bijstand afhankelijk van deelname aan scholing en leerwerk-trajecten.
Jongeren tussen de 18 en 23 jaar hebben dus geen onvoorwaardelijk recht op bijstand en kunnen tegelijkertijd slechts een minimumjeugdloon verdienen dat te karig is om een zelfstandig bestaan op te bouwen."We onthouden in Nederland onze jongvolwassenen rechten die horen bij hun status en positie als volwassen burgers en als serieuze werknemers. Dat is niet goed voor jonge mensen en dat is ook niet goed voor ons land", concludeert Trude Knijn dan ook in haar bijdrage aan het boek.
Behalve de hier genoemde thema's komen ook andere aspecten van de situatie van werkende jongeren aan de orde. Zo gaat Jasper du Pont in op de situatie van de woningmarkt, legt Robin Fransman uit dat jeugdloon feitelijk een subsidie voor het bedrijfsleven is, benadrukt Robert Went dat "de wereld van het geld te machtig is geworden" en schetst Rodrigo Fernandez de achtergronden van de crisis.
Op de bijeenkomst waar het boek werd gepresenteerd, benadrukten verschillende sprekers dat de vakbeweging medeverantwoordelijk is voor de slechte positie van werkende jongeren in Nederland. Het is goed dat er nu vanuit de vakbeweging met de campagne Young & United tegen deze situatie actie wordt gevoerd. Het is verheugend dat nu al zo veel jongeren bij deze acties zijn betrokken. Tegelijkertijd moeten we ons realiseren dat de strijd tegen deze misstanden alleen gewonnen kan worden als de hele vakbeweging zich erachter stelt. We kunnen dan ook aansluiten bij de laatste zinnen van de bijdrage van Rodrigo Fernandez: "Dat betekent ook dat de vakbond stelling moet nemen in deze wereld waar de belangen van het grootbedrijf en de financiële sector goed gediend worden ten koste van de werknemers wereldwijd. Dit betekent politiek kleur bekennen en uit de comfort zone van het polderen stappen." 4
|