De volgende episode in het drama van Zuid Sulawesi
Nederlandse staat ontkent verantwoordelijkheid voor oorlogsmisdaden
Maurice Ferares
Er komt geen eind aan het lijden van de bevolking van Zuid Sulawesi (voorheen Celebes). Waarmee niet gezegd wil zijn dat dit niet het geval is voor andere volken in Indonesië. Tot op de dag van vandaag weigeren de opeenvolgende Nederlandse regeringen de verantwoordelijkheid te erkennen voor de misdaden die in opdracht van de staat door Nederlandse militaire zijn begaan.
Na het einde van de Japanse bezetting op 15 augustus 1945 kwamen delen van Indonesië in Engelse handen. Dat duurde tot 13 juli 1946 met de overdracht van het bestuur over Celebes aan Nederland door het South East Asian Command.
Rust en orde
Kort na de Duitse aftocht in mei 1945 begon de regering Schermerhorn/Drees met de voorbereidingen van de herbezetting van de voormalige kolonie in Azië. In Zuid Sulawesi was, net als in andere delen van Indonesië, de afkondiging van de onafhankelijkheid niet ongemerkt gebleven - uitgeroepen door Soekarno in Jakarta op 17 augustus 1945, twee dagen na de Japanse capitulatie. Ook In Zuid Sulawesi begon een nationalistische beweging te ontkiemen. Er werd een nationalistische gouverneur benoemd, een burgemeester in Makassar aangesteld en ambtenaren voor de stad.
In Nederland heette dit dreigend verlies van de kolonie een 'verstoring van rust en orde' die tegen elke prijs zo snel en effectief mogelijk de kop moest worden ingedrukt. De zorg daarvoor bestond uiteraard in de eerste plaats op de bureaus van de ondernemingen die in de voorafgaande 350 jaar goud in Indonesië hadden gedolven. Te weten de olie- en tinmaatschappijen, de handelaars in koffie, thee, tabak, suiker , specerijen, indigo en alle andere koloniale waren. Dat niet iedereen in Nederland er zo over dacht, blijkt uit het uitbreken van de spontane algemene staking in Amsterdam tegen de troepenuitzending Indonesië op 24 september 1946 en de groeiende groep dienstweigeraars. 1
De verantwoordelijken
De regering Schermerhorn/Drees was gevormd uit sociaaldemocraten en katholieken, plus vier partijlozen. Ze trad in juni 1945 aan en begon onmiddellijk met de werving van vrijwilligers voor de uitzending naar Indonesië om daar tegen de Japanners te vechten en het land te 'bevrijden'. 2 Het was een belachelijk verhaal, want de soldaten waren ongetraind en ieder materiaal ontbrak om de Japanse soldaten weg te kunnen jagen. In werkelijkheid ging het de regering erom Indonesië direct na de Japanse capitulatie weer in bezit te nemen.
Na de verkiezingen voor de Tweede Kamer op 16 mei 1946 volgde de regering Beel (Katholieke Volkspartij), waarin ook een aantal sociaaldemocraten zaten: Drees, minister van Sociale Zaken en Jonkman van Overzeese Gebiedsdelen. Ze stuurde 200.000 man naar Indonesië, aanvankelijk alleen vrijwilligers, later ook dienstplichtigen, hetgeen in strijd met de Grondwet was. Iets waar de regeerders van KVP en PvdA zich niets van aantrokken. Pas vele maanden later wijzigde het parlement de Grondwet.
Methode Westerling
De opperbevelhebber van de Nederlandse troepen in Indonesië, generaal Spoor, gaf in november 1946 opdracht aan het Depot Speciale Troepen (DST) de opstand in het zuiden van Celebes (Sulawesi) neer te slaan. Het was geen gedetailleerd geformuleerd bevel. De commandant van het DST, kapitein Westerling, bijgenaamd de Turk (hij was in Istanbul geboren), moest naar eigen inzicht handelen, eventueel na overleg met de plaatselijke commandanten. Het was een duidelijke poging van Spoor om bij voorbaat iedere verantwoordelijkheid voor ernstig machtsmisbruik, en erger, van Westerling af te wijzen.
De opdracht aan Westerling was niet de eerste poging om de nationalistische beweging in Zuid Sulawesi te vernietigen. Zijn voorganger Scheepens, een voormalig officier van het Koninklijk Nederlands Indisch Leger (KNIL), was daar na een aantal bloedige maatregelen niet in geslaagd. Het Depot Speciale Troepen dat een soort commando-eenheid was, bestond voornamelijk uit soldaten afkomstig van het KNIL en de Koninklijke Landmacht.
De 'methode Westerling', waarvan militaire kringen en politiek Den Haag spraken, kostte aan talrijke Indonesiërs het leven. De regering noch de militaire leiding die van de details van de moordpartijen in Zuid Sulawesi op de hoogte waren, trad er tegen op. Deze 'methode' betekende dat de mannen van het DST 's morgens een uitgekozen kampong omsingelden, waarna alle mannelijke inwoners zich in het midden van de kampong moesten opstellen en Westerling een aantal van hen liet doodschieten om de angst er bij de overigen in te jagen. Vervolgens kreeg één of meerdere mannen de vraag gesteld wie een verzetsstrijder was. Kwam er geen antwoord, dan werden allen doodgeschoten. Een voorbeeld van 'hoe het allemaal begon':2
Na de eerste actie tegen Batoea ging het in hoog tempo verder. In de nacht van 12 op 13 december 1946 overviel het DST kampong Tandjong Boenga op dezelfde manier als Batoea. Westerling leidde de actie wederom in eigen persoon. (...) Rond 7,30 uur was de bevolking bijeen gedreven. Dit keer ging het om 1500 personen. Na ondervraging en onderzoek werden 61 mannen ter plaatse doodgeschoten. Verschillende kleine kampongs rond Tandjong Boenga gingen in vlammen op. In totaal kostte de actie aan 81 Indonesiërs het leven.
Nog een citaat, deze keer uit het redactionele artikel in De Militaire Spectator, een blad voor Nederlandse officieren (2017, 5).
De geest van het standrecht was na Zuid-Celebes volledig uit de fles. Onder standrecht moeten in 1945-1949 executies zonder enige vorm van proces worden verstaan. Al eind 1946 kwalificeerde de hoge militair-jurist Bernhard Jan Lambers deze executies expliciet als militaire moorden. Dit 'standrecht' werd daarna op Java, Sumatra en elders veelvuldig door Nederlandse militairen toegepast. (...) Deze moorden werden vaak met de dekmantel van standrecht verhuld, waarmee een vorm van rechtspraak en legitimiteit werd gesuggereerd.
En dat was op geen stukken na alles. Volgens een bericht in het Engelse dagblad The Daily Worker van 4 juni 1947 werden tussen de 20.000 en 40.000 mensen in Zuid Sulawesi door Nederlandse militairen vermoord.
Merkwaardige uitspraak
In januari 2016 heeft een rechter in Den Haag een merkwaardige uitspraak gedaan. Dat was in het kader van een procedure die was aangespannen door nabestaanden van Indonesiers die in Zuid Sulawesi door Nederlandse militairen waren vermoord. Hij benoemde de Australische historicus R. Cribb als een onpartijdig persoon om op de Indonesische erevelden uit te zoeken hoeveel mensen standrechtelijk waren geëxecuteerd en hoeveel er op andere manier om het leven kwamen.
Zoals gezegd een merkwaardige uitspraak, want ook die rechter moet hebben geweten dat standrecht in de Nederlandse rechtspraak niet bestond en bestaat. 3 Het was niet de eerste keer dat in een vergoedingsprocedure voor nabestaanden over standrechtelijke executie werd gesproken. Zowel door een rechter als door de advocaat die voor de nabestaanden optrad. Ze brengen een scheiding aan tussen doden die standrechtelijk zouden zijn geëxecuteerd en het veel grotere aantal mensen dat op andere wijze werd vermoord. Zo is het mogelijk bij een veroordeling tot betaling van smartengeld de eventuele kosten voor de Nederlandse staat te beperken.
Denk maar eens wat de staat zou moeten betalen aan de nabestaanden van alle mensen die in kampongs om het leven kwamen. In brand geschoten kampongs of door kogels doorzeefd, terwijl de bewoners erin zaten. 4 De meeste Nederlandse rechters liepen nu niet bepaald over van sympathie voor de onafhankelijkheidsstrijd van het Indonesische volk. Ze zouden er niet tegen opzien de staat een handje te helpen om te voorkomen aan een groot aantal Indonesiërs forse bedragen smartengeld te moeten uitkeren.
Bedrog over standrecht
De heer Cribb moest zijn verslag in december 2016 inleveren. Dat is niet gebeurd. Nu een half jaar later (eind juni 2017) is het er nog niet. Naar aanleiding van een interview met Liesbeth Zegveld, advocaat van enige overlevenden van de moordpartijen in Zuid Sulawesi, meldde het dagblad Trouw, 28 mei 2017, onder meer:
Deskundige Robert Cribb was in januari 2016 door de rechtbank in Den Haag aangesteld om het onderzoek te leiden. Cribb moest onder meer kijken of er op erevelden op Sulawesi behalve slachtoffers van standrechtelijke executie ook gesneuvelden kunnen liggen van de gewone strijd in het voormalige Nederlands-Indië. Dat is belangrijk voor de beoordeling van de claims. (...) Het rapport had in december klaar moeten zijn, maar na zijn aanstelling liet Cribb niet veel meer van zich horen. Eind maart stuurde Cribb toch een concept van een gedeelte van het onderzoek. Maar volgens Zegveld is het onder de maat. Vragen zouden onjuist zijn geïnterpreteerd of helemaal niet zijn beantwoord (...). De Nederlandse staat vindt dat er moet worden gewacht tot het onderzoek helemaal klaar is.
Zou historicus Cribb ontdekt hebben dat er geen standrechtelijke executies in Indonesië voorkwamen, omdat die volgens Nederlands recht niet konden plaatsvinden? Zeventig jaar na de moorden door Nederlandse soldaten in Indonesië is ook de huidige regering, net als haar voorgangers sedert 1945, niet bereid de verantwoordelijkheid te erkennen voor de misdaden die in opdracht van de Nederlandse staat zijn begaan. Rekken van onderzoek, totdat alle nabestaanden zijn overleden, is al zeven decennia een bekende praktijk. Dat ook buitenlandse onderzoekers bereid zijn aan de wensen van de Nederlandse staat tegemoet te komen, toont het geval Cribb.
1 |
Het boek van Henny Zwart, Er waren er die niet gingen. Vijftien eeuwen straf voor Indonesië-weigeraars, 1995, verschijnt binnenkort volledig op de site van Solidariteit.
(terug)
|
2 |
M. Ferares, De revolutie die verboden werd, Indonesië 1945-1949; uitgeverij Abigador 2014, pp. 112, 113.
(terug)
|
3 |
Van Dale, deel III, p. 2880: Het standrecht is buitengewoon snelle berechting door militaire rechters, zowel over militaire als burgerlijke personen, die als regel de doodstraf of de strop ten gevolge heeft. Het standrecht wordt op grond van een ernstig en dringend gevaar geproclameerd; onze wetgeving kent het standrecht niet (bij executie waaraan geen duidelijke rechtsgang vooraf is gegaan).
(terug)
|
4 |
Zie: R. Limpach, De brandende kampongs van generaal Spoor; uitgeverij Boom, 2016.
(terug)
|
|