nr. 100
maart 2001

welkom
edities
inhoud

Solidariteit

Einde verbod op arbeid van gehuwde vrouwen - 1955, 'motie-Tendeloo'

"De heren zijn blijkbaar allemaal bang"

De 'motie-Tendeloo' doet bij de meesten van ons niet meteen een belletje rinkelen. Toch is deze motie van het lid van de Tweede Kamer voor de PvdA een niet onbelangrijke gebeurtenis in de geschiedenis van de vrouwenarbeid in Nederland. De motie keerde zich tegen een nieuw Koninklijk Besluit dat het verbod op arbeid van gehuwde vrouwen bij de overheid bevestigde. De tekst was kort en krachtig: "De Kamer, gehoord de besprekingen over het KB van 13 september 1955, van oordeel, dat het hier niet op de weg van de Staat ligt de arbeid van de gehuwde vrouw te verbieden, nodigt de Regering uit de hiermee strijdende voorschriften te herzien." Een zeer kleine meerderheid, 46 tegen 44, stemde voor. Daaronder waren alle vrouwelijke kamerleden.

De vrouw achter deze motie, Corry Tendeloo (1897-1956), kwam ik in mijn onderzoek naar de geschiedenis van de vrouwenarbeid tegen. Ze deed me denken aan het op 11 september vorig jaar overleden redactielid van Solidariteit, Hans Fransen van de Putte. Een vergelijkbare sociale achtergrond, onverstoorbaarheid en bewogenheid. De uitnodiging aan abonnees een bijdrage te leveren aan nummer 100 inspireerde me dit artikel op te dragen aan Hans.

Een lange weg

De aanvaarding van de motie-Tendeloo vormde - in samenhang met andere gebeurtenissen - in zekere zin een keerpunt. De gehele vorige eeuw al hadden gehuwde vrouwen te maken gehad met discussies, maatregelen en wetgeving die hun mogelijkheid om een betaalde baan te krijgen, of na hun huwelijk te houden, aan banden legden. De voorstellen van de katholieke voorman Romme uit de jaren dertig zijn daarvan een berucht voorbeeld. Nederland lapte daarbij regelmatig internationale verdragen aan zijn laars, zoals ook later nog zou gebeuren. En van de vakbeweging hadden de vrouwen in deze kwestie ook weinig positiefs te verwachten. In de decennia daarna veranderde dat en zou het in Nederland met z'n lange traditie van gezinsmoraal steeds normaler worden dat getrouwde vrouwen gingen of bleven werken. Weliswaar moesten en moeten zij daarbij veel hindernissen overwinnen, zoals een gebrek aan kinderopvang. Bovendien zijn zij vooral veroordeeld tot deeltijdbanen, stromen weinigen door naar hogere functies en zijn hun lonen nog steeds aanzienlijk lager dan die van mannen. En daarbij zijn we nog verre van volledig in de opsomming van alle directe en indirecte discriminatie en belemmeringen die vrouwen op de arbeidsmarkt en op het werk ondervinden.

Corry Tendeloo

Wie was Corry Tendeloo? Ze werd op Sumatra geboren in een intellectueel en gegoed milieu. Op vijfjarige leeftijd kwam ze, na de dood van haar vader die assistent-resident was, naar Nederland. Ze ging naar de meisjes HBS en het gymnasium in Leiden en studeerde in 1924 af als juriste. Tot 1952 werkte zij als zelfstandig advocate in Amsterdam. Al in haar studietijd kwam zij in contact met de vrouwenbeweging. In haar werk hield ze zich bezig met de rechtspositie van vrouwen. In de jaren dertig werd ze politiek actief en in 1938 lid van de Amsterdamse gemeenteraad voor de Vrijzinnig Democratische Bond (VDB), waarvan ze enige tijd vice-voorzitter was. De VDB, in 1901 opgericht, had het streven naar algemeen kiesrecht en sociale wetgeving hoog in het vaandel en had relaties met de eerste feministische golf. In het eerste gemeenteprogram van 1903 pleitte de VDB voor het oprichten van crèches, het beginsel van gelijk loon voor gelijke arbeid en kwalitatief gelijk onderwijs voor meisjes en jongens.

Na de oorlog werd Tendeloo lid van de Partij van de Arbeid. Tot haar dood zat zij voor deze partij in de Tweede Kamer, al bleef zij binnen deze "fletse, conformistische, regeerbeluste en niet echt antiautoritaire partij" (Anet Bleich) een vreemde eend in de bijt.

Behalve met de kwestie van het arbeidsverbod voor huwende en gehuwde ambtenaressen, hield Tendeloo zich bezig met de ongelijke beloning van mannen en vrouwen, met de opheffing van de handelingsonbekwaamheid van gehuwde vrouwen en met de toegang van vrouwen tot ambtelijke functies en opleidingen. Dankzij haar inspanningen werden vanaf 1954 vrouwen toegelaten tot de Rijksbelastingacademie. Zij had zich ingeschreven en was afgewezen. Toen zij geen antwoord kreeg op haar vraag naar het waarom van de afwijzing, antwoordde minister Lieftinck van Financiën onder meer dat het te duur zou zijn te investeren in een opleiding voor vrouwen die toch maar zouden gaan trouwen.

In 1957 werd in Nederland een nieuw stapje gezet in het opheffen van de achterstelling van de vrouw en kwam er een einde aan de wettelijke handelingsonbekwaamheid van de gehuwde vrouw. Dat betekende onder andere dat echtgenotes niet langer verplicht waren hun man te gehoorzamen en dat zij zelfstandig medebewoonster van het huis werden. In de discussie hierover in 1956 zei Tendeloo over de confessionelen: "De heren zijn blijkbaar allemaal bang." Pas in 1971 werd de regel dat de man hoofd is van de echtvereniging afgeschaft. Het was de tijd van de tweede feministische golf.

Rob Gerretsen (ABVAKABO FNV)

Foto bij De heren zijn blijkbaar allemaal bang nr.100Corry Tendeloo (35 kb)

Foto bij De heren zijn blijkbaar allemaal bang nr.100Foto Chris Pennarts (38 kb)