nr. 100
maart 2001

welkom
edities
inhoud

Solidariteit

Eerste forum: "Globalisering - kan het van onderop, en hoe dan?"

Eenheidsworst leidt tot Kreuzveld-Jacob

Mijn eerste stelling luidt: sinds het midden van de jaren zeventig groeide een vertoog dat in een kwart eeuw tijd volstrekt hegemonisch is geworden bij de overgrote meerderheid van de academici, de politici, en de opiniemakers in de media en in het zogenaamde middenveld (de sociale en culturele organisaties).

Als ik zeg 'volstrekt hegemonisch' bedoel ik dat diegenen die de contouren van dat vertoog niet als uitgangspunt nemen, intellectueel gemarginaliseerd en geïsoleerd zijn.

Dat hegemonische vertoog is geconstrueerd rond twee dogma's: enerzijds 'de economie' als een zelfstandige sfeer in het maatschappelijk bestel, en anderzijds, op een lager, afgeleid niveau, het marktmechanisme als enige duurzame manier om die economie te organiseren. Sinds ongeveer een kwart eeuw beleven wij de grondige triomf van de burgerlijke ideologie. Voor het eerst in de geschiedenis heerst een productiewijze die alle sferen van het menselijk bestaan, waar ook ter wereld, heeft doordrongen zonder geconfronteerd te worden met een intellectuele en sociale tegenbeweging van enige omvang.

Markteconomie als dogma

De dogmatische opvatting dat de economie een aparte sfeer is, met het marktmechanisme als regulator, is het resultaat van de opmars van de kapitalistische productiewijze. Dus van de veralgemeende warenproductie - sinds tweehonderd jaar, zowel horizontaal, geografisch als verticaal - door het stelselmatig opslorpen van alle menselijke activiteiten in de veralgemeende waren- of geldeconomie. Dat dogma is tevens het resultaat van het falen van de arbeidersbeweging om een adequaat antwoord te formuleren op die destructieve zegetocht. Afgeleid daarvan, en steunend daarop, is de markteconomie ook de centrale factor geworden in het vertoog over de maatschappelijke functionering. Alles wordt er aan afgemeten. De Franse sociaal-democraten hebben het koppel 'markteconomie' maar geen 'marktmaatschappij' geïntroduceerd. Deze conceptuele 'vondst'*) toont aan hoe de economie, en meer bepaald de markteconomie, als afzonderlijke sfeer wordt bekeken.

In het kielzog van die ontwikkeling zijn enkele ideologische sleutelbegrippen opgedoken die de discussie en dus ons denken sturen, met name globalisering en neoliberalisme. Beide zijn zogenaamde containerbegrippen (manusjes van alles), het eerste was het vanaf het begin, het tweede is het geworden.

Ik meen dat we dat hegemonische vertoog zorgvuldig dienen te onderzoeken: zijn ontstaansgeschiedenis, zijn interne logische samenhang/contradicties, en zijn toetsing met de reële historische ontwikkeling van de kapitalistische productiewijze. Een dergelijk kritisch onderzoek vormt een belangrijke voorwaarde om een alternatieve strategie uit te werken.

Vlucht naar voren

Mijn tweede stelling luidt als volgt: de vanzelfsprekendheid waarmee de radicale linkerzijde deze terminologie heeft overgenomen, is niet alleen de uitdrukking van haar eigen zwakheid, maar ook van de uiterst ongunstige reële en ideële krachtsverhoudingen tussen kapitaal en arbeid.

Om een wat provocerend, maar exemplarisch voorbeeld te geven: de Tobintax (belastingheffing op internationale valutatransacties, red.) als één van de centrale stokpaardjes van de radicale linkerzijde drukt die machteloosheid uit in de vorm van een uitzichtloze 'vlucht naar voren'. Men heeft de illusie zich met de campagne voor de invoering van zo'n tax op hetzelfde reële en symbolische veld te bewegen als het 'globale financiële kapitaal'.

Maar er is nog meer aan de hand. Door zich op hetzelfde conceptuele veld te begeven als de tegenstander (in minder wollige tijden sprak men van 'klassevijand') verkleint men uiteraard het terrein en dreigt de gevangene te worden van het beruchte 'eenheidsdenken'. Is de tegenstelling werkelijk die tussen vrije markt en overheid? Moet onze doelstelling de restauratie zijn van de keynesiaanse verzorgingsstaat, een constructie waarvan het bankroet zich met een merkwaardige snelheid heeft voltrokken vanaf de tweede helft van de jaren zeventig? Heeft het Franse experiment tussen 1981 en 1983 niet met haast klinische precisie de grenzen aangetoond van een tot het uiterste doorgedreven links-keynesiaans beleid? Niet toevallig situeert Joseph Stiglitz in zijn belangwekkend boek Whither Socialism? het 'bankroet van het socialisme' niet bij de Val van de Muur (nog zo'n ideologisch icoon), maar bij de koerswending van de Franse socialistisch/communistische regering in het voorjaar van 1983. Moeten we in onze zoektocht en in onze discussie niet opnieuw de positie van de Staat in de klassenstrijd aan de orde stellen?

Paul Verbraeken
(politicoloog, zelfstandig onderzoeker, Antwerpen)

*) Ik schrijf 'vondst' tussen aanhalingstekens, omdat Karl Polanyi reeds een halve eeuw eerder op grond van zijn analyse van de functionering van de negentiende eeuwse economie tot de conclusie was gekomen dat "een markteconomie alleen kan bestaan in een marktmaatschappij" - in: Origins of our Time. The Great Transformation, London, 1945 (revised edition), p.77.

Afbeelding bij Eenheidsworst leidt tot Kreuzveld-Jacob nr.100Tekening (4 kb)