nr. 100 maart 2001 |
Solidariteit
Oproep tot debat over de inrichting van de arbeidHuidige arbeid ondermijnt solidariteitDe uitnodiging van de redactie aan abonnees een bijdrage te leveren aan nummer 100 neem ik graag aan. De laatste tijd valt mij namelijk op dat in het maatschappelijke debat het begrip 'arbeid' nauwelijks aan de orde komt. Het lijkt alsof arbeid en arbeid verrichten min of meer als vanzelfsprekend worden beschouwd. In Nederland en ook in de rest van de westerse wereld lijken er geen of weinig problemen te bestaan. De levensstandaard is hoog en de werkloosheidscijfers zijn gunstig. De arbeidstevredenheid lijkt groot, ook al klagen machinisten en conducteurs over de eentonige rondjes om de kerk. Met de arbeid lijkt het goed te zitten. Ik ben zo vrij daar aan te twijfelen.Op het eerste gezicht lijkt er geen reden om te twijfelen. Het is rustig op het arbeidsfront. Weliswaar kraakt het binnen de Nederlandse Spoorwegen, maar evenals bij de heroïsche strijd van de Amsterdamse havenpoolers blijkt het erg moeilijk het isolement te doorbreken. De politiek organiseert zich nauwelijks meer om het begrip 'arbeid' en de arbeidersklasse is ook geen aantrekkelijke doelgroep meer voor politieke partijen. En de vakbeweging doet geen pogingen mensen te mobiliseren om in verzet te komen. Zij doet het één en ander aan belangenbehartiging door middel van ledenservice, maar daarmee is eigenlijk alles gezegd. Aan het 'klassenfront' lijkt het dus pais en vree en dat is een extra reden om stil te staan bij de ontwikkeling van de arbeid. Wat mij betreft, leidt dat via een uitstapje naar de geschiedenis van de bedrijfsvoering tot een oproep tot herbezinning. Kwaliteit van de arbeidRond 1980 is met name in Nederland de moderne sociotechniek ontwikkeld. Ik vind dit een belangrijk fenomeen. Buiten de arbeidersbeweging kwam er een conceptuele benadering van arbeid die voortborduurde op de oude Human Relations Beweging. Een beweging die probeerde te breken met de mensonterende situaties in fabrieken en kantoren als gevolg van de rigide arbeidsdeling die kenmerkend is voor het kapitalistische systeem van massaproductie en is vormgegeven door het 'Scientific Management' van Taylor begin twintigste eeuw. Doelstelling van de moderne sociotechniek was bevordering van de kwaliteit van de arbeid - uitgedrukt in verbetering van de arbeidsverhoudingen, arbeidsinhoud, arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden - door het productieproces anders te organiseren. Door taakintegratie, taakverbreding en taakverruiming en door het werken in autonome taakgroepen of zelfsturende teams zou dit doel bereikt moeten worden. Er is weinig van terechtgekomen. De voornaamste reden daarvoor is volgens mij, de loyale houding van de ontwerpers van het nieuwe concept tegenover het kapitalistische systeem. Daar waar het ingevoerd is in bedrijven, was dit het initiatief van het management. Om de controle over het proces en de resultaten te behouden, zijn vervolgens vele concessies gedaan aan het oorspronkelijke ontwerp. Met name de uitwerking van de termen 'autonoom' en 'zelfsturing' hebben het moeten ontgelden. Een ander model bleek succesvoller. Het 'lean' concept met zijn vele varianten, zoals Total Quality Management, Continuous Improvement, New Shop Floor Management, sloeg wel aan. Ook dit was een reactie op het systeem van massaproductie, alleen deze keer gericht op rationalisatie van het kapitalistisch productieproces en verhoging van de arbeidsproductiviteit. Omdat het werkbaar bleek en de kapitalisten geen windeieren legde, werd het systeem omarmd. Het behoeft nauwelijks betoog dat dit systeem in zijn uitwerking erg 'mean' is. Mijn conclusie is dat alle nieuwe ideeën over arbeid door het management slechts dan geaccepteerd worden, als ze beantwoorden aan de kapitalistisch noodzaak tot verdergaande verhoging van de arbeidsproductiviteit. Onderwijl worden ze wel ontdaan van hun mooie jasje, zoals het streven naar de verbetering van de kwaliteit van de arbeid. Willen we een antwoord formuleren op verdere kapitalistische willekeur en afbraak, dient er naar mijn mening een fundamentele discussie gevoerd te worden over hoe de moderne arbeids(ver)deling zich ontwikkelt en hoe mensen in de (laat)kapitalistische maatschappij verder vervreemden van hun arbeid. ArbeidsdelingHoe ontwikkelt zich historisch de arbeidsdeling? Helemaal in het begin van de industriële productie was het met name de machinale kracht die de arbeidsproductiviteit opschroefde. Het vakmanschap was nog redelijk in tact en geïntegreerd in het productieproces. Deze ontwikkeling eind negentiende eeuw tot diep in de twintigste eeuw maakte massaproductie mogelijk waardoor de arbeidsproductiviteit steeg. Het productieproces was nog steeds een redelijk geïntegreerd systeem, maar de arbeid zelf differentieerde sterk. De taken en handelingen die verricht moesten worden, werden opgeknipt en daardoor eenvoudig. Vakmanschap en scholing waren niet langer nodig. Automatisering zette sterk door, de factor arbeid werd teruggedrongen. De stap die de laatste jaren door het kapitaal gezet wordt, is volkomen logisch. Het productieproces wordt gedifferentieerd. Kleine bedrijven en units van grotere conglomeraten nemen nog maar een gedeelte van het uiteindelijke product voor hun rekening. Zij richten zich op hun specialisme en kernactiviteit, zoals het tegenwoordig heet. Reproductieve activiteiten ten behoeve van de arbeid - onderhoud, schoonmaak, catering, zorg, Arbo-diensten en dergelijke - worden zelf kernactiviteiten van zelfstandig opererende bedrijven, ook onder kapitalistisch regiem. Dat wil dus zeggen: niet de kwaliteit van de 'output' staat centraal, maar de efficiëntie en het rendement. Om de arbeidsproductiviteit nog meer te verhogen, wordt er in de kleinere units weer gedaan aan taakintegratie. Verdere arbeidsdeling vindt niet plaats door verdere splitsing van arbeidstaken, maar door splitsing van het productieproces en binnen die splitsing juist door integratie van arbeidstaken. VervreemdingDoor de opsplitsing van het productieproces is het mogelijk arbeid op die plek te laten verrichten waar het rendement het grootst is. Deze ontwikkeling is nog niet helemaal tot ontplooiing gekomen, maar de trend is gezet. Eenvoudige productie die vaak arbeidsintensief is, vindt plaats in goedkope lonen landen. Hoogwaardige technologische productie, voor zover niet geautomatiseerd, geschiedt daar waar kapitaal en specialistische arbeidskracht voorhanden zijn. Consequentie van dit alles is een verdere vervreemding van de werker ten opzichte van zijn arbeid. Waar je een tijd geleden nog deel uitmaakte van de grote NS-familie, waar je trots op kon zijn, daar rijd je nu rondjes voor de resultaatverantwoordelijke eenheid NS-Reizigers. Je collega's van vroeger werken bij andere bedrijven, de goederenmachinist werkt bij NS-Cargo enzovoort. Je bent meer en meer verantwoordelijk voor de kwaliteit van je product, maar dat product spreekt absoluut niet meer tot je verbeelding. Dit dilemma wordt ook ervaren door het management, vandaar de belangstelling voor bedrijfscultuur, arbeidssatisfactie en arbeidsmotivatie. Maar deze geschetste ontwikkelingen zijn ook problematisch voor de arbeid zelf. De verdere arbeidsdeling en verhoogde verbetering van de arbeidsproductiviteit leiden tot grote werkdruk en stress. Deze stress wordt nog eens versterkt, doordat je niet meer weet waar je het voor doet. Het wordt moeilijker om trots op je werk te zijn. Je hebt niet veel collega's meer en je ervaart steeds minder onderlinge solidariteit. Denken over de toekomst van arbeid en solidariteit kan, volgens mij, niet zonder een diepgaande discussie over hoe de arbeid zich in het kapitalisme ontwikkelt en hoe reorganisatie en hergroepering naar onze maat gerealiseerd kunnen worden. Voor die discussie lijkt Solidariteit mij een prima middel. Dus graag reacties. Sjarrel Massop (FNV Bondgenoten) |