nr. 100 maart 2001 |
Solidariteit
De naam van ons blad heeft een betekenisSolidariteit, de grondslag van vakorganisatieVan links tot uiterst rechts staat de solidariteit hoog in het vaandel. Solidariteit is echter geen waarde op zich, maar heeft alleen betekenis in dienst van een morele norm. Rechts kiest voor onvoorwaardelijke trouw aan vaderland, monarchie of kerk. De soldaten die tijdens de Eerste Wereldoorlog in de loopgraven stonden, kenden de frontkameraadschap, een extreme vorm van groepssolidariteit. Na de Duitse nederlaag eind 1918 vormde deze frontkameraadschap mede de basis van de succesvolle nationaal-socialistische opmars. De solidariteit van uiterst rechtse misdadigheid.Ik beperk me hier uitsluitend tot het linkse en democratische solidariteitsbegrip op basis van gelijkwaardigheid en dan nog alleen in Nederland. Dit gaat terug op de Grote Franse Revolutie van 1789 die een eind maakte aan de heerschappij van adel en geestelijkheid. Het doel was: broederschap als grondslag voor vrijheid en gelijkheid. Vrouwen kwamen er op politiek niveau nog niet aan te pas. In ons moderne taalgebruik vertalen we broederschap door solidariteit: het zich verantwoordelijk voelen voor elkaar en het elkaar tot steun zijn. Het eerste artikel van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens die de Verenigde Naties in 1948 aannamen, luidt: "Alle mensen worden vrij en gelijk in waardigheid en rechten geboren. Zij zijn begiftigd met verstand en geweten en behoren zich jegens elkander in een geest van broederschap [solidariteit] te gedragen." Arbeiderssolidariteit als antwoordToch laat het begrip solidariteit zich niet zo gemakkelijk afgrenzen van de charitas. De oude charitas van de christelijke kerken bestond uit aalmoezen van de rijken voor de armen. De rijken hoopten zich zo een plaats in de hemel te verdienen. Het huidige werk van Artsen zonder Grenzen zou opgevat kunnen worden als charitas, maar is evenzeer een uiting van solidariteit. Bij het schetsen van de ontwikkeling van een beperkt tot een omvattender solidariteit binnen de arbeidersbevolking vormt de vakorganisatie mijn uitgangspunt. De internationale solidariteit die het Communistisch Manifest van 1848 in het vaandel voerde, blijft in dit korte bestek buiten beschouwing. Toen in de negentiende eeuw de kapitalistische industriële productie doorzette, trokken velen uit de dorpen naar grote steden als Amsterdam en Rotterdam om daar in loondienst te treden. Zij braken met de oude patriarchale gemeenschapsbanden (burenplicht) die hen beschermden, maar ook knellend konden zijn. Zij vielen massaal van het christelijk geloof af en de kerk deed geen moeite hen daarvan te weerhouden. In de volkswijken van de grote stad was zij afwezig. De arbeiders waren op zichzelf aangewezen. Dit individualiseringsproces (iets heel anders dan individualisme) vloeit onontkoombaar uit het kapitalisme voort en is onomkeerbaar. Arbeiderssolidariteit was het historische antwoord op deze individualisering en de daardoor onstane weerloosheid. Aanvankelijk nam het verweer de vorm aan van lokale handwerkers-vakverenigingen en onder de polderjongens en veenarbeiders van harde stakingen onder leiding van beproefde actievoerders. Deze vakverenigingen onder de hooggeschoolde handwerkers kwamen alleen op voor de enge belangen van de vakbroeders. Het eerst in 1866 onder de typografen, een elite die kon lezen en schrijven en neerkeek op andere arbeiders. Ze beschouwden zichzelf eerder als kunstenaars dan als handwerkslieden. Er waren vele rangen en standen onder de arbeiders en aanzienlijke inkomensverschillen. Het latere beeld van een solidaire, homogene, straatarme arbeidersklasse is niet meer dan een linkse mythe. De culturele en sociale verschillen waren een eeuw geleden anders, maar niet kleiner dan nu. De vakverenigingen breidden zich met veel vallen en opstaan en onderling geruzie uit onder alle beoefenaars van de geschoolde handarbeid. De plaatselijke vakverenigingen groeiden uit tot landelijke bonden. Van meet af aan werden niet alleen collectieve, maar ook individuele belangen behartigd. Een werkloze arbeider in Amsterdam die in Haarlem ging solliciteren, kreeg uit de kas geld voor de trein. De vakverenigingen zetten verzekeringen op voor werklozen, zieken en weduwen van leden. Men verzekerde elkaar als vorm van solidariteit en niet alleen zichzelf zoals nu in toenemende het geval is. Samen de risico's dragen. De een was nu eenmaal jonger dan de ander en de een was gezonder en sterker dan de ander. De vele beroepsorganisaties sloten zich plaatselijk aaneen in bestuurdersbonden en landelijk in een vakcentrale. Nog steeds beperkt de solidariteit zich echter tot de vakarbeiders, al werden er wel politieke, culturele en emancipatorische doelstellingen geformuleerd. Solidariteit in dienst van de strijd voor een menswaardig bestaan, hoeft overigens niet altijd belangeloos te zijn en is niet in strijd met het bevorderen van het eigenbelang. Zo vormde zich een front van arbeiders tegenover dat van de werkgevers, bazen en patroons. Arbeid tegenover kapitaal. Een morele keuzeDe eerste grote vakcentrale, het NVV, gesticht in 1905, omvatte de geschoolde arbeiders, maar zette zich ook in voor de massa van de ongeschoolde arbeiders in de havens en fabrieken. Hun positie op de arbeidsmarkt was zwak, ze waren, als ze lastig werden door voor hun rechten op te komen, gemakkelijk te vervangen. Zij waren onder andere daardoor uiterst moeilijk te organiseren. Met het geld van het NVV, dat wil zeggen met het geld van de geschoolde arbeiders, werd hier toch een begin mee gemaakt. Een blijk van solidariteit. Het kantoor- en hogere personeel voelde zich te goed voor een vakorganisatie van arbeiders en stichtte in eerste instantie eigen organisaties die niet meer deden dan de plat materiële belangen van hun bevoorrechte leden behartigen. Ze kwamen niet boven het niveau van 'graaiclubs' uit. De organisaties van kantoor- en handelsbedienden, die er weinig beter aan toe waren dan de handarbeiders, sloten zich op de duur bij het NVV aan. Het NVV nam het op voor de gehele arbeidersklasse georganiseerd en niet georganiseerd, geschoold en ongeschoold. Zij gaat zich geleidelijk aan ook politiek manifesteren. SDAP en NVV vormen steeds meer een hecht blok. Solidariteit is echter niet vanzelfsprekend, geen vast gegeven. Het is een morele keuze en solidariteit moet voortdurend opnieuw bevochten worden. Nu eens zwakker aanwezig dan weer sterker. Geregeld steekt het egoïsme de kop op en daarmee de vraag waarom je voor een ander iets zou doen. Een bijzondere uiting van solidariteit vormde de Twentse textielstaking van 1923 die vele maanden duurde. De leden van SDAP en NVV betaalden een tiende penning, dat wil zeggen tien procent van hun loon. De solidariteit werd echter doorkruist door de kloof tussen de meerderheid van de socialistisch en de minderheid van de confessioneel georganiseerde arbeiders voor wie de oorzaak van de maatschappelijke problemen lag in de ontkerstening en niet in de kapitalistische uitbuiting. Staken was er niet bij, want dit werd gezien als opstand tegen het goddelijk en wereldlijk gezag. Een hoogste uiting van solidariteit was in 1941 de door de illegale communistische partij georganiseerde Februaristaking als protest tegen de inzettende jodenvervolging. Deze nam eenmalig een massaal karakter aan daarbij bleef het. De gemeenteambtenaren werkten over om de bezetter een overzicht te verschaffen van de straten en wijken waar joden woonden, de politie hielp joden arresteren en het spoorwegpersoneel vervoerde hen naar de concentratiekampen. Wat de solidariteit betrof een dieptepunt. Andere levensvormenOndertussen leven we in de 21e eeuw. Wat valt er te zeggen over de solidariteit heden ten dage? Op het eerste gezicht lijkt deze flink afgenomen. Marx krijgt met zijn economische analyse en geldtheorie gruwelijk gelijk. Het geld dringt door in alle poriën van de maatschappij en laat zelfs sport en kunst niet ongemoeid. De oprukkende mondiale vrije markt houdt niet veel anders in dan de overwinning van het recht van de sterksten en brutaalsten en daar komen niet veel morele normen aan te pas. De sociaalliberalen en later ook SDAP en NVV vonden dat de overheid ten gunste van de zwakken moest interveniëren. De overheid moest ook het kapitaal aan banden leggen. Zo kwamen openbare nuts- en vervoersbedrijven in handen van de staat ten gunste van de gehele gemeenschap. Door de huidige ideologie van de vrije concurrentie en het marktdenken rukt de privatisering op en maakt veel van het verworvene weer ongedaan ten nadele van de economisch zwakken. Deze ontwikkeling staat haaks op het beginsel van de solidariteit. Het individualisme wint veld. Terwijl de individualisering een onontkoombare kapitalistische ontwikkeling is en waar solidariteit het antwoord van de arbeidersklasse op was, gaat het bij het individualisme om een persoonlijke morele keus, die alleen de bovenlaag van de werkende bevolking zich permitteren kan. Dit geldt in het bijzonder voor de hooggeschoolde tweeverdieners. De honderdduizenden minima, zowel die in loondienst zijn als de nog grotere groep van uitkeringsgerechtigden, hebben weinig te kiezen. Zij bezitten nauwelijks persoonlijke vrijheid. Er is nog steeds een arbeiderklasse in de enge betekenis van het woord, al is deze nu multicultureel samengesteld. Velen doen nog zwaar en vuil werk en zij, en niet zij alleen, kunnen niet zonder een solidaire vakorganisatie en daar mankeert wel wat aan. De socialistische krachten zijn wereldwijd verslagen door de macht van het kapitalisme, maar wat blijft is de mondiale noodzaak van solidariteit in de strijd voor humaniteit. Daarvoor zet de internationale vakorganisatie, maar vooral ook Amnesty International zich in. Tot slot is er de solidariteit met andere levensvormen die recht hebben op een eigen bestaan en niet ter wille van het nut voor de mens. Naar aanleiding van de in december 1936 ingediende vogelwet benadrukte Henri Polak, de grote vakbondsleider, dit solidariteitsbeginsel tegenover de christelijke minister die vogels alleen wilde beschermen ter wille van het nut dat zij voor de mensen hadden. Mensen mogen echter niet heersen over de natuur en ook niet voor hooghartige rentmeester spelen, maar moeten zichzelf zien als een partner van andere levensvormen. Terwijl politieke partijen grote aantallen leden verliezen en ook de vakorganisaties er wat dat betreft niet rooskleurig voorstaan, is Natuurmonumenten uitgegroeid tot een organisatie met meer dan een miljoen leden. Overwegend belangeloze solidariteit. Ger Harmsen |