nr. 100
maart 2001

welkom
edities
inhoud

Solidariteit

Van vakbeweging naar organisatie van werkers

Voorlopig één van de lobbyorganisaties

Het begrip 'vakbeweging' is achterhaald. De vakken, waarvan de beoefenaars - wevers, meubelmakers, sigarenmakers, brouwers, scheepsbouwers, bakkersknechten enzovoort - zich indertijd organiseerden, zijn vrijwel verdwenen. Vaklieden werden opgevolgd door industriearbeiders, aangevuld met witte boord werkers en (semi-)ambtenaren. Het begrip 'organisatie van werkers' zou beter passen. Wel, als het begrip vakbeweging achterhaald is, hoe zit het dan met de doelstellingen, functies, taken enzovoort? Zijn die inmiddels ook achterhaald? En wat staat er hieromtrent in de sterren geschreven? In een poging deze vragen te beantwoorden, grijp ik terug op eerdere artikelen in Solidariteit en ben ik in sommige uitwerkingen summier. Bovendien zal ik me beperken tot de Nederlandse organisatie van werkers.

Om over een referentiepunt te beschikken, sta ik kort stil bij de ontstaansgrond van de vakbeweging. Omdat de werkers over niets anders dan hun arbeidskracht beschikten, konden zij zich enkel verzetten tegen uitbuiting en verloedering van hun levens door elkaars handen vast te houden en zo een samengebalde vuist te vormen. Wel veronderstelde deze gezamenlijke macht ook gezamenlijke acties, al was het alleen maar als stok achter de deur bij de strijd aan de 'groene tafel'. Georganiseerd als samengebalde macht moesten de dragers van arbeidskracht hun eigen actie-instrument zijn, dus niet alleen een papieren macht van het getal. Macht op basis van het principe 'vóór ons en dóór ons'.

Deze organisatie van industriearbeiders, witte boord werkers en (semi-)ambtenaren heeft zich in de eerste drie kwartalen van de vorige eeuw verbreed, verdiept en geprofessionaliseerd. Ze kan bogen op een relatief succes, onder andere met de invoering van de cao, Arbo-wet en diverse sociale verzekeringen, met haar invloed op de werkgelegenheidspolitiek, met de vestiging van het ontslagrecht enzovoort. Het principe 'vóór ons en dóór ons' veranderde echter in een praktijk van 'vóór ons en dóór professionals'. Dit werd in het laatste kwart van de vorige eeuw concreet in:

  • een verhouding met de leden als bij een consumentenbond, een soort sociale ANWB,
  • een bestaansrecht dat minder ontleend is aan een ideëel doel dan aan het dichten van een 'gat in de markt',
  • een ledenmaximalisatie als belangrijkste feitelijke doelstelling, met een proces van ontideologisering als gevolg.

In die zin is de organisatie inmiddels weggedreven van haar oorsprong.

Rechtopstaande strik

Een golf van nieuwe technologieën, de zichtbare verdieping van interne tegenspraken in de economie en de wegslijtende positie van de organisatie van werkers in de jaren tachtig maakten duidelijk dat zich wederom, net als bij de overgang van vakarbeid naar industriearbeid, een diepgaande verandering in het werk aandiende. En dieper dan toen. Voor de aanduiding van deze verandering, volsta ik met enige eigentijdse kreten: de overgang naar een 'geëlektroniseerde' economie, de economie van de flexibele automatisering, de informatie- en communicatie-economie, de 'nieuwe' economie ... Het proces dat daarmee wordt gedekt, is bovendien nog onderworpen aan een andere ontwikkeling. Ook daarvan slechts enige stereotypen: globalisering, transnationalisatie, mondialisering, internationalisering ... Afgekort kan gesproken worden van het GICK: het zich Globaliserende Informatie en Communicatie Kapitalisme. 'Kapitalisme', omdat ook deze economie onderworpen blijft aan de logica van Das Kapital.

Wat is wezenlijk aan deze verandering?

De 'oude economie' rustte op de mechanisatie/industrialisatie van de ledematen van de werker, meer in het algemeen van de spieren, de 'nieuwe economie' op de mechanisatie/industrialisatie van de hersenen. Welnu, om iets over de organisatie van werkers in de komende tien jaar te kunnen zeggen, moet een inschatting gemaakt worden van de effecten van deze diepgaande verandering. Op het kapitalistische productie-, distributie- en bestedingsproces en daarmee op de arbeidskracht en daarmee op de werker en daarmee op diens organisatie.

Ter illustratie geef ik een korte schets van de overgang van de (fordistische) industriële arbeidskracht naar de (post-fordistische) arbeidskracht van het GICK tijdperk.*) De fordistische arbeidskracht is te vangen in het beeld van een kegelvormige gelaagdheid op drie niveaus. Boven: de managers, ontwerpers, ingenieurs, bedrijfsleiders. Midden: de geschoolde blauwe boord werker, zoals bankwerkers, lassers, monteurs. Onder: de ongeschoolde arbeider, zoals sjouwers, schoonmakers, personeel in wasserijen. Dit kegelmodel is getransformeerd in een zandloper die de samenstelling van de post-fordistische arbeidskracht symboliseert. Misschien is het beeld van een rechtopstaande strik preciezer. Boven: uitgebreid, midden: ingekrompen, onder: constant gebleven. Met als aantekening dat ook de kwalitatieve inhoud van de drie segmenten veranderd is.

Drie segmenten

Deze segmenten kunnen wat verder uitgewerkt worden.

  • Het bovenste segment omvat de werker op universitair of HBO-niveau en minimaal MBO. Robert Reich, minister van arbeid in het begin van Clintons presidentschap, noemt deze arbeidskracht de 'symbolic analist'. In zijn boek De Wereld aan het Werk geeft hij drie kolommen met begrippen en nodigt hij de lezer uit de begrippen in deze kolommen kriskras te combineren.

Communications Management Engineer
Systems Planning Director
Financial Process Designer
Creative Development Co-ordinator
Project Strategy Consultant
Business Policy Manager
Resource Applications Adviser
Product Research Planner

Deze combinaties vormen de bekende functies uit personeelsadvertenties in gerenommeerde kranten en internet sites, bijvoorbeeld: New Monday, Jobline, Monsterboard en Stepstone.

  • Het middelste segment omvat de verdwijnende blauwe boord werker en de in aantal groeiende 'operators' met een opleiding op het niveau van LBO, Mavo of Havo, die een meer abstract denkvermogen dan hun voorgangers moeten hebben. En voorts: lager administratief personeel, verkopers, vertegenwoordigers en dergelijke.

  • Het nog steeds grote onderste segment omvat de ongeschoolde werker die al in de kegelvormige figuur voorkwam. Aangevuld met: de schoonmaker, hulp in de huishouding, vakkenvuller, pizzabezorger, koerier, conciërge, ober, caissière, taxichauffeur, werker in de tuinbouw enzovoort. Ze zijn vaak aan werk gekomen via uitzendbureaus, werken in deeltijd of in tijdelijke dienst.

Verliezers

Zie daar de eigentijdse arbeidskracht, waarvoor de organisatie van werkers als belangenorganisatie zou moeten optreden. Wat is hiervan te zeggen?

  • Aannemelijk lijkt me dat de 'symbolic analists' niet om een organisatie van werkers verlegen zitten. Zij doppen hun eigen boontjes wel, althans de komende tien jaar. Wellicht overkomt hun op termijn wat ook de vakarbeider gebeurd is. Namelijk dat de kennis aan de werker ontstolen wordt en in versplinterde vorm, rationeel gecontroleerd door een 'zaakgelastigde' van Das Kapital weer als productiefactor wordt ingezet.

  • Het onderste segment heeft een organisatie van werkers eigenlijk het dringendst nodig. Maar het betreft hier veelal marginale banen in de zin van deeltijdwerk, korte termijn contracten, uitzendwerk, thuiswerk en dergelijke, vaak zwart betaald. Deze 'marginalen' identificeren zich nauwelijks met hun werk, omdat ze in de eerste plaats student zijn of herintredende vrouw, of buitenlander/allochtoon. Zij identificeren zich waarschijnlijk onvoldoende als werker en zijn daardoor moeilijk te organiseren.

  • De werkers in het middensegment waren in het verleden de ruggengraat van de vakbeweging, maar zijn de 'loosers' van het GICK tijdperk. Zij zijn van oudsher het meest vakbondsgericht, maar doen afbreuk aan de nieuwe doelstellingen van de bond. En voor zover er nog werkers in dit segment zijn die macht kunnen ontplooien, maken de moderne communicatiemiddelen het mogelijk buiten de organisaties om een gelegenheidsmacht op te bouwen (acties machinisten en conducteurs).

Taakverdeling

Blijft er dan niets meer over voor een organisatie van werkers?

Ik denk het wel, maar niet meer op basis van de oorspronkelijke samengebalde macht. De Nederlandse samenleving kent tegenwoordig een aantal 'bonden' met als kenmerkende doelstelling te lobbyen voor een bepaalde dimensie van die samenleving: de Consumentenbond, Vereniging Eigen Huis, ANWB. Het zijn lobbyclubs, waarvan het belang algemeen erkend is. In feite wordt de huidige organisatie van werkers, zelfs door haar tegenstanders, als zodanig herkend en erkend. Die (h)erkenning is onder meer gebaseerd op het aantal leden. En vanuit deze gezichtshoek bekeken, wordt bijvoorbeeld de FNV aanvaard.

Resteert de vraag welke maatschappelijke dimensie dan specifiek is voor de organisatie van werkers. Hiervoor haal ik het begrip 'reproductiekosten' van stal.**) De 'vakbeweging' houdt door haar voortdurende inspanning voor de inkomenspositie van de werkers, de reproductie van arbeidskracht op niveau. Namelijk het niveau dat de logica van Das Kapital in een bepaalde periode en in een bepaalde ruimte (land, regio, gebied) eist, op straffe van onevenwichtigheden (in de gedaante van crisis, chaos). Dit reproductieniveau heeft een kwantitatieve en een kwalitatieve kant.

De lobby voor de kwantitatieve kant, de inkomenspositie van de werker, is onmiskenbaar het werkterrein van de 'vakbeweging'. Met de kwalitatieve kant heeft ze altijd problemen gehad. Deze werden concreet in de discussie over de al dan niet 'brede vakbeweging'. In de jaren zeventig van de vorige eeuw was de 'vakbeweging' geneigd zich ook met de kwaliteit van het reproductiepakket in te laten, hetgeen haar op politiek terrein bracht. Sedertdien heeft ze zich teruggetrokken op de inkomensvorming en de positie van de werkers in het arbeidsproces. De kwalitatieve kant van de reproductie laat ze naast de al genoemde organisaties over aan verzekeringsmaatschappijen en politieke partijen. Aldus heeft ze meegewerkt aan een soort taakverdeling, waarmee ze een lobbyorganisatie werd temidden van andere. En dat zal, lijkt me, zo blijven totdat ... de ontwikkelingen in het GICK zodanig zijn dat er weer behoefte is aan een organisatie die individuele werkers bundelt in een samengebalde macht, een strijdorganisatie op basis van 'vóór ons en dóór ons'. Wellicht doet deze behoefte zich het eerst gevoelen in het onderste segment. Maar, zoals gezegd, evenals ten tijde van de overgang van de vakman naar de industriearbeider, kan ook in het bovenste segment deze behoefte aan organisatie zich opdringen.

Dit zie ik in de Nederlandse situatie met de vakbeweging gebeuren; voor de perifere economieën geldt een ander verhaal.

Wim Boerboom

*) Solidariteit, nummer 55, mei 1993.
**) Solidariteit, nummer 59, januari 1994.

Afbeelding bij Voorlopig een van de lobbyorganisaties nr.100Tekening (69 kb)

Afbeelding bij Voorlopig een van de lobbyorganisaties nr.100Foto Chris Pennarts (73 kb)

Afbeelding bij Voorlopig een van de lobbyorganisaties nr.100Foto Chris Pennarts (64 kb)