nr. 112 apr 2003 |
Solidariteit
Een grote slag aan het radicalismeHet jaar van de waarheidIn de geschiedenis van de arbeidersbeweging staat 1903 te boek als het jaar waarin definitief duidelijk werd dat de arbeiders hun heil dienden te zoeken bij de 'moderne' of sociaal-democratische beweging. De 'staak maar raak' tactiek die aan het Nationaal Arbeids-Secretariaat (NAS) werd toegeschreven, leek heilloos en velen zetten hun schouders meer dan ooit onder de opbouw van een gecentraliseerde vakbeweging.Wat was er gebeurd? Eind januari legden de spoorwegarbeiders in Amsterdam en daarna ook in andere delen van het land het werk neer uit solidariteit met stakende havenarbeiders. Deze laatsten staakten om het verplicht lidmaatschap van de vakbond te verkrijgen; ze eisten dus van hun baas dat deze nog slechts leden van de vakbond in dienst nam en geen ongeorganiseerden meer. De auteurs over deze spoorwegstaking zijn het er over eens dat de staking tot stand kwam onder druk van de spoorwegmannen.1 Volledige capitulatieIn zoverre de leiding van de Nederlandsche Vereeniging van Spoor- en Tramwegpersoneel (NV) tot staking opriep en haar steunde, deed ze dat met niets dan de grootste terughoudendheid. Om echter niet de greep op de leden te verliezen, de leidende rol niet kwijt te raken, stelden de voormannen van de NV, Oudegeest en Petter, zich aan het hoofd van de beweging. Een beweging echter, die zich niet meer liet sturen. Toen de leiding van de NV de arbeiders op een vergadering in Plancius bijeen had weten te krijgen, zag zij kans de arbeiders te doen besluiten de staking niet uit breiden. Enkele uren later reeds breidde de staking toch uit; de geest was uit de fles. Twee dagen na het uitbreken van de staking onder het spoorwegpersoneel capituleerden de directies volledig. Een staking, uitgebroken onder druk van de basis, met voorbijgaan aan de adviezen van de leiding der vakorganisatie en zich kenmerkend door een hoge mate van solidariteit (er werden nauwelijks eigen eisen gesteld door de spoorwegmannen!), dwong in enkele dagen tijd de directies op de knieën. Het land was in rep en roer. Enkele duizenden stakers voerden een actie die door de aard van hun bedrijf tot in alle uithoeken van het land gevolgen had, zoals we dat ook in 2001 zagen tijdens de stakingen bij de Nederlandse Spoorwegen. Riep toen het VVD-kamerlid Hofstra op tot een stakingsverbod voor spoorwegpersoneel, in 1903 gingen de reacties verder. Vanaf de kansel sprak dominee Hoedemaker de volgende onheilspellende woorden: "De beweging die tot Amsterdam beperkt scheen, moet zich nu of straks uitbreiden over heel de wereld; zij mondt uit in de wereldrepubliek. En die Republiek wordt wat zij in het wezen der zaak reeds is, de eenhoofdige regeering aangegord met de Satanische macht, zich keerende, als de volken niet vinden wat zij zoeken, tegen God en zijn gezalfde."2 Hij was één uit velen die vol afschuw spraken over de gebeurtenissen, terwijl aan de andere kant mensen als Troelstra, die zich altijd had verzet tegen dergelijke spontane acties, hun revolutionaire hart weer voelden kloppen. Het socialistische kamerlid dat in 1918 tijdens de Novemberrevolutie nog een keer zijn geestdrift de vrije teugel zou laten, schreef: "Arbeiders, kameraden, het gaat goed zoo. Men kan het hooren groeien." 3 Buiten de bonden omHet waren goede tijden voor de arbeidersbeweging, de nieuwe leden stroomden toe en het aantal stakingen nam eveneens enorm toe. Stakingsbeweging in de periode november 1902/september 1903
In januari waren er buiten de spoorwegstaking om zestien stakingen geweest, maar in februari groeide dat aantal tot 42. De overgrote meerderheid van deze conflicten brak uit buiten de bonden om, respectievelijk 83 en 90 procent van de gevallen waarin dit gegeven bekend is.4 Dit geeft al aan dat de leidingen van de verschillende vakbonden minder enthousiast waren over de toegenomen strijdlustigheid van veel arbeiders dan men misschien zou denken. Rüter, die we moeilijk kunnen verdenken van revolutionaire gezindheid, beschreef dit in zijn proefschrift als volgt: "De arbeiders rukten aan de breidels, die hun leiders hun hadden aangelegd, en het leek niet onmogelijk dat ze zich zouden losrukken." (p. 326). Daar kwam nog bij dat de tegenstanders, van de eerste schrik bekomen, zich klaar maakten om het arbeidersverzet de kop in te drukken. VerdeeldheidVan de reacties van dominees, pastoors en rechtse politici hebben we al een illustratieve proeve gezien, maar de regering ging daadwerkelijk in de aanval. Reeds op 5 februari verscheen in De Staatscourant een Koninklijk Besluit waarin de miliciens van de lichtingen 1900 en 1901 onder de wapenen werden geroepen. Deze maatregel bracht de totale troepenmacht op 25.000 man en werd door alle niet-socialistische bladen toegejuicht.5 Een dag nadat de Tweede Kamer voor het eerst sinds de spoorwegstaking weer bijeen was gekomen, op 25 februari, diende de regering onder leiding van de voormalige dominee Abraham Kuyper drie wetsontwerpen in. In deze voorstellen werd staking door overheidspersoneel en spoorwegpersoneel strafbaar gesteld evenals het hinderen van mensen om te werken. Bovendien werd de staatsbegroting voor het departement van Oorlog verhoogd en ten derde zou er een onderzoek komen naar de rechtsverhoudingen en de voorwaarden waaronder het spoorwegpersoneel in dienst was. In het land werd al enige weken gesproken over de mogelijkheid dat dergelijke wetten zouden worden ingediend en daarom had de georganiseerde arbeidersbeweging zich beraden. Dit beraad leidde op 20 februari reeds tot oprichting van een Comité van Verweer dat het verzet tegen een verwacht stakingsverbod zou trachten vorm te geven. Vanaf de eerste dag hebben de bewegingen van het comité zich gekenmerkt door twee zaken. Op de eerste plaats een ongekende verdeeldheid tussen de politiekers van diverse pluimage (sociaal-democraten, anarchisten, syndicalisten, revolutionairen) en op de tweede plaats door oproepen aan de arbeiders om het geduld te bewaren. Met dat laatste was de NV overigens reeds direct na de januaristaking begonnen. Zo schreven Petter en Oudegeest op 5 februari: "Men beware echter zijn kalmte, wachte de geheime instructie af en doe niets zonder order van het hoofdbestuur." Op dat moment wilden de arbeiders nog wel in beweging komen, maar op 8 maart, toen de directies van de spoorwegmaatschappijen die inmiddels weer moed hadden verzameld, honderd radicale vakbondsleden ontsloegen, pruttelde het verzet nog slechts een beetje. Toen het eindelijk zover was dat de wetsontwerpen in de Tweede Kamer werden behandeld en er zou worden gestaakt, bleek dat slechts enkele tienduizenden arbeiders in beweging wilden komen. Vanwege de geringe weerklank van de oproep tot een algemene staking werd de staking reeds na enkele dagen opgeheven. De strijd was verloren, enkele duizenden stakers werden ontslagen en de arbeidersbeweging ging sombere tijden tegemoet. CentralismeHet verlies van de tweede spoorwegstaking werd door de radicale socialisten verklaard uit het verraad dat de gematigden zouden hebben gepleegd. Massavergaderingen waarin de bondsbestuurders op het matje werden geroepen, droegen deze visie ook uit, terwijl aan de andere kant de gematigden in de nederlaag een aanwijzing voor iets heel anders zagen. Volgens hen was het nu zonneklaar dat het zo niet verder kon. Er moest worden gekozen voor het systeem van gecentraliseerde organisaties met betaalde bestuurders. Een systeem waarbij "de uitvoerende macht gelegd wordt in handen van een centraal college, het hoofdbestuur, dat, ingevolge de bepalingen van statuten en reglementen, alsmede van de besluiten der organisatie, en daaraan onderworpen, het geheele doen en laten van den vakbond regelt, beheert en leidt."6 Nu is het ontegenzeggelijk waar dat de op een dergelijke wijze georganiseerde vakbeweging succesvol is geweest. Na de oprichting van het Nederlandsch Verbond van Vakvereenigingen (NVV) in 1906 volgens deze principes, hebben vrijwel alle stromingen, hetzij christelijk hetzij katholiek, dit verbond gevolgd. Zelfs het revolutionaire NAS ging uiteindelijk deze richting uit, maar de verantwoordelijkheid voor deze ontwikkeling komt mij terugkijkend toch enigszins vreemd voor. Zonder aan verraad van de gematigde bondsbestuurders te geloven, is het toch eigenaardig dat de geschiedenis van de spoorwegstakingen het geloof in centralistische organisaties zo heeft gestimuleerd. De staking die vrijwel spontaan tot stand kwam, werd immers in korte tijd gewonnen, terwijl de staking die onder leiding van de organisaties (hoe verdeeld ook) stond, eindigde in een smadelijke nederlaag. Wie de problemen van de huidige vakbeweging kent, kan niet anders dan zich realiseren dat de rond 1900 ingeslagen weg niet alleenzaligmakend is gebleken. De centralistische vakbeweging heeft bijvoorbeeld Wim Kok voortgebracht die, toen hij van baan veranderde, als eerste daad één van de verworvenheden van de arbeiders, de WAO, trachtte te ontmantelen. Belangrijker is echter het gegeven dat een centralistische organisatie haar leden per definitie niet als volmondige mensen beschouwt en dezen ten lange leste het bijltje er maar bij neergooien. De huidige vakbeweging is gebaat bij veel leden, maar het enthousiasme daalt zienderogen als die leden hun stem laten horen. Bijna honderd jaar na de spoorwegstakingen van 1903 waren het weer werknemers bij de spoorwegen die het land in rep en roer zetten. Weer joegen ze de bestuurders van de bonden op tot groter radicalisme en dwongen ze hen via de personeelscollectieven tot stakingen. Natuurlijk heeft de vakbeweging bijgedragen aan de 'verheffing' van de arbeiders tot de mondige burgers die ze nu zijn. We kunnen ons echter met recht afvragen of een radicale en minder centralistische vakbeweging hetzelfde niet eveneens had bereikt. Sjaak van der Velden |