nr. 75
okt 1996

welkom
edities
inhoud

Solidariteit

Vakbeweging en politiek - Duitsland

Hoop op een betere toekomst

Om er achter te komen wat de loonafhankelijken in Duitsland mogen verwachten van politieke organisaties, is het nodig een onderscheid te maken tussen de arbeidersbeweging en de vakbeweging. Dat mag een beetje wonderlijk klinken, maar anders is een kritiese kijk op wat de vakbonden als belangenbehartigers van de loon-afhankelijken bereikt hebben of bereiken willen niet mogelijk.

Er is namelijk nogal wat verwarring over beide begrippen. Zo wordt het begrip 'arbeidersbeweging' een betekenis gegeven, waarin het al lang niet meer alleen gaat om emancipatoriese belangen van loonafhankelijken. Terwijl het begrip 'vakbeweging' vereenzelvigd wordt met een ontwikkelde en inmiddels versteende organisatiestruktuur ('het apparaat') als de belichaming van loonafhankelijke belangen. Door ons dat te realiseren wordt een beoordeling mogelijk van de handelingen en de doelen van het management van de vakbeweging. En zijn we in staat klaarheid te brengen in de vraag of en in welke mate de vakbonden nu en in de toekomst in aanmerking komen als belangenbehartigers van loonafhankelijken. Of, anders, dringt de konklusie zich op dat we moeten zoeken naar alternatieve organisatiemodellen waarin de belangen in de wereld van de arbeid (en daarbuiten) tot hun recht komen.

Eén vakcentrale, DGB

Zoals wellicht bekend, bestaat er in Duitsland één vakcentrale: de DGB (Deutsche Gewerkschaftsbund). Dat is eigenlijk een vereniging van zelfstandige, naar sektor georganiseerde, vakbonden. De belangrijkste en invloedrijkste daarvan zijn: de IG-Metall, IG Bergbau (mijnbouw), Chemie und Energie (BCE), HBV (handel, banken, verzekeringen), IG Medien (media) en ÖTV (openbare diensten). Ondanks de autonomie van de aangesloten bonden is er sprake van een 'opinieleider'. Dat is meestal de IG-Metall en soms de IG BCE of de HBV. Naast deze sociaal-demokraties georiënteerde DGB hebben we te maken met de invloedrijke DAG (Deutsche Angestellten Gewerkschaft), die - hoewel gematigder - steeds meer samenwerkt met de DGB-bonden. Tot slot zijn er onbetekenende, christelijke bonden.

De leiding van het bestuursapparaat van de DGB-bonden wordt grotendeels gevormd door sociaal-demokraten (sommigen werden later SPD-minister op het nivo van de lands- of deelstaatregering). Opgemerkt moet worden dat ook CDU-politici afkomstig zijn uit DGB-kringen; een sprekend voorbeeld hiervan is Blüm, de huidige minister van Arbeid.

Sociale partners

De neergang van de duitse vakbeweging loopt langs twee wegen. Ten eerste, via de krisis van het keynesianisme en de daarmee verbonden sociaal-demokratiese politiek; ten tweede via het verlies van politieke posities. Al snel na het einde van de Tweede Wereldoorlog en de nederlaag van het fascisme laten de DGB-bonden hun socialistiese inspiratie varen en veranderen zij in sociale partners. Daarmee raakt de leidende gedachte van 'afschaffing van de kapitalistiese verhoudingen' op de achtergrond. In het kader van de enorme ekonomiese groei - met name in de jaren zestig - kiezen de bonden voor een 'rechtvaardig deel' van de geproduceerde maatschappelijke rijkdom. Met deze halve emancipatie (de verandering van de verhoudingen was al losgelaten) worden de uitgangspunten van het kapitalisme aanvaard, wat onverlet laat dat de claim op een aandeel in de rijkdom aantoonbaar is.

Met deze keuze worden de grenzen van wat de vakbeweging kan bewerkstelligen al duidelijk zichtbaar. Die maatschappelijke rijkdom van de BRD is immers niet alleen het resultaat van de 'voortreffelijke eigen kracht' (een mythe die in Duitsland altijd tegenover andere volkeren of migranten in stelling werd en wordt gebracht), maar ook van de naoorlogse ekonomiese ordening (Marshall-plan, geen bewapeningsuitgaven) en de uitbuiting van de derde wereld. Bovendien steunt de beroepsbevolking in de jaren zestig op het feit dat vrouwen slechts bij uitzondering deelnemen aan de betaalde arbeid (seizoensarbeid, eenvoudige werkzaamheden en banen voor ongeschoolden).

Verwarring

Sinds de jaren tachtig begint niet alleen de sociaal-demokratie te wankelen - in 1982 aangekondigd met de regeringswisseling van Schmidt, SPD, naar Kohl - maar ook de ideologie van het sociaal partnerschap. Weliswaar strijden de vakbonden nog altijd onvermoeid voor procenten loon, de strukturele problemen als bestrijding van de massawerkloosheid door verkorting van de wekelijkse arbeidstijd worden echter halfhartig aangepakt. Ook hierin worden de gevolgen zichtbaar van een vakbondsstrategie die koerst op de mannelijke 'kern-arbeider' met een volledige baan in de grote koncerns. De kollegaas laten zich niet volledig overtuigen meer vrije tijd op te eisen, ze hebben grote schulden, betalen die af, of zijn uit op 'geld verdienen' zonder respekt voor of solidariteit met de werklozen.

Op het gebied van de arbeidsverhoudingen komen aanvankelijk verbeteringen tot stand. Veel van de door de DGB gestimuleerde projekten 'humanisering van de wereld van de arbeid' zijn gericht op de verbetering van de veiligheid, gezondheid en medezeggenschap en op miljeu-vraagstukken. De ommekeer vindt plaats door de invoering van 'lean production'. Zo wordt in de periode 1988-1993 in de meeste ondernemingen overgegaan tot rationalisatie van de produktie en worden veel werkne(e)m(st)ers een prooi van de automatisering. Dit gebeurt zonder veel tegenstand van de bonden; sterker nog, ze nemen de ideologie van 'lean production' over met het argument dat de geboden individuele speelruimte benut moet worden. Deze verwarring dringt niet alleen door in de duitse linkse beweging, maar leidt in de bedrijven tot geschillen tussen het personeel, de vakbondsvertegenwoordigers en de ondernemingsraad; eerst incidenteel, later regelmatig.

SPD, Grünen en PDS

Het gevolg van deze strategie is dat de werknemers zonder steun van de bonden blootgesteld worden aan een toenemende 'verdichting' en ontregeling van hun arbeid. Ook van de SPD, 'hun moederpartij', kunnen ze weinig meer verwachten. Evenals de DGB aanvaardt deze partij de modernisering langs de lijnen van 'lean production'. Wel wil ze als sociale 'schokbreker' fungeren. Deze opstelling verklaart waarom de SPD geen sterke elektorale aanhang heeft. Terwijl de SPD een groter aandeel in de ekonomiese koek belooft, zet de CDU/FDP-koalitie in op het bakken van een grotere koek. Belangrijkere verschillen zijn er niet, wanneer we ons beperken tot de eisen van de SPD. De Grünen worden lange tijd door de bonden gewantrouwd en gezien als ekologies bezielde liberalen (soms niet ten onrechte) die de sociale verworvenheden van de loonafhankelijken willen uitverkopen. Bij de Grünen zelf is er tot op de dag van vandaag sprake van allerlei losse ekonomiese en sociaal-politieke standpunten die niet omgezet kunnen worden in een prakties programma met herkenbare prioriteiten. Dat neemt niet weg dat zij veel problemen principieel benaderen en daarvoor nieuwe ideeën aandragen, bijvoorbeeld een algemene basisverzekering en ekologiese belastinghervormingen.

Onduidelijk blijft echter hoe deze 'konkrete utopieën' in praktijk gebracht moeten worden. Op het ogenblik wordt gewerkt aan een SPD-Grünen koalitie. De politieke inhoud staat daarbij niet op de voorgrond, maar net als tot nu toe bij de koalities in de deelstaten is het streven de SPD minstens te verplichten haar eigen programma na te komen. Rest nog de PDS die als opvolger van de vroegere oost-duitse SED primair de vertegenwoordiger is van oost-duitse belangen. Gegeven de overheersing van de west-duitse industrie en politiek is dat zeer begrijpelijk. Maar het blijft moeilijk laveren tussen enerzijds de zorg voor de bezittingen van het oude SED-kader en anderzijds de verdediging van de bijzondere belangen van de mensen in het Oosten en het streven een normale partij te worden voor heel Duitsland. Niet geheel ten onrechte vrezen veel mensen in de oude DDR dat de PDS haar profiel verliest en daarmee de vele kiezers in het Oosten die zich slachtoffer voelen van de Vereniging. In het westen heeft de PDS een kiezerssteun van ongeveer 2 procent die vooral te danken is aan de grote populariteit van PDS-voorman Gysi. Het programma van de PDS ligt in de buurt van een groene en sociaal-demokratiese politiek, veel wordt overgenomen, een klein deel wat radikaler toegespitst. De partijleiding rond Bisky en Gysi wil beslist deelnemen aan een anti-Kohl koalitie, waarmee ze de kommunistiese vleugel in de partij verder tracht te verzwakken. De SPD en de Grünen staan scepties tegenover dit PDS-aanbod. De Grünen voelen zich verbonden aan de oude Burgerbeweging waarmee zij in Bündnis 90 zijn samengegaan. De SPD wenst niet in verband gebracht te worden met de ex-SED. Kortom: de 'grote politiek' biedt weinig zicht op een verbetering van de verhoudingen.

Politiek van onderen

In wezen is de huidige situatie niet hopelozer dan voorheen. Want een emancipatoriese politiek kan slechts door een aktieve deelname van de loonafhankelijken aangedreven worden. Het falen van 'de politiek' is weliswaar lastig, omdat de mogelijkheden invloed uit te oefenen binnen de openbaarheid ontbreken, maar betekent niet het einde van een linkse politiek.

Toch moeten we vaststellen dat we in Duitsland ver verwijderd zijn van een overtuigende buiten-parlementaire oppositie. Dat heeft zowel te maken met het geringe aantal mensen dat zich als oppositioneel beschouwt, als met de verschillende ideologiese, politieke en sociale achtergronden en de ontbrekende organisatiekracht. Zo is er bijvoorbeeld geen georganiseerde groep van linkse vakbondsleden binnen of buiten de vakbeweging. Speciale projekten staan of op zichzelf of funktioneren met steun van enkele kritiese krachten binnen het vakbondsapparaat. Bovendien gaat er een geringe invloed uit van de verschillende politieke stromingen die binnen de slinkende linkse beweging bestaan. Door dit alles blijft het onduidelijk rond welk emancipatories projekt zich een oppositie moet vormen. Het centrale probleem is zonder twijfel dat meestal de specifieke inrichting van de maatschappij, als uitdrukking van de kapitalistiese verhoudingen, buiten beschouwing blijft. Zowel voor de meeste partijen als de bonden heeft dat gevolgen voor de wijze waarop zij trachten mensen te mobiliseren. Namelijk via 'autoriteiten', in plaats van via de bewustwording en de aktiviteiten van mensen zelf. Dat laatste betekent dat niet alleen de 'verhoudingen' aan de orde moeten komen, maar vooral ook het leed dat deze maatschappij mensen berokkent, zowel binnen als buiten de wereld van de arbeid. En dan gaat het over: het verloren gaan van openbaarheid, de grootschaligheid door internationalisering van de ekonomie en het europees worden van de politiek, de geestelijke versplintering onder het mom van individualisering en het daarmee samenhangende 'vluchtgedrag' (geweld, verslavingen, drugs, sekten, apathie of terugtrekking in de privee-wereld). Zo'n inspanning staat op dit moment nog niet op de agenda of is slechts in grote lijnen aan te geven.

Wat de loonarbeid betreft, houdt deze benadering allereerst een onvoorwaardelijke kritiek in op de bestaande verhoudingen waaronder gewerkt en geleefd wordt: de groeiende werkdruk, de dreigende werkloosheid, de zinloosheid van veel arbeid, de solidariteit met de 'uitgeslotenen'. Kortom, het zal om de formulering van eisen gaan het leven zelf in de hand te nemen, in plaats van onder de dwang van ekonomiese verhoudingen te zoeken naar aanpassingsmogelijkheden.

Uwe Wolf (redakteur van het bedrjfs- en vakbondsblad "express", Postfach 102062, 63020 Offenbach, Duitsland)

Tekening bij Hoop op een betere toekomst nr.75De Gigantjes (39 kb)