nr. 83
feb 1998

welkom
edities
inhoud

Solidariteit

Ekonomie anders bekeken - Azië-krisis

Moeten we onze globaliseringsbril bijstellen?

De afgelopen jaren heeft de globalisering van de ekonomie veel aandacht gekregen. De huidige krisis in Zuidoost-Azië roept de vraag op of in de benadering van het globaliseringsproces enige verfijningen moeten worden aangebracht.

OMDAT HET BEGRIP inmiddels te pas en te onpas is gebruikt, hier nog even mijn omschrijving: een transnationalisatie van kapitaalbewegingen. 'Kapitaal' in de marxistiese betekenis. Dit impliceert dat kapitaalbewegingen niet enkel financiële middelen omvatten, maar ook produktie en distributie van goederen en bepaalde diensten. 'Transnationalisatie' betekent: de nationale grenzen overstijgend. In tegenstelling tot internationalisatie duidt transnationalisatie erop dat nationale grenzen als demarkatielijnen voor ekonomieën vervagen, verdampen, in ieder geval aan betekenis verliezen. Deze veranderingen in de 'ekonomiese onderbouw' hebben hun effekten in de politieke, ideologiese en kulturele 'bovenbouw'.

Verschilen

Sommige gebruikers van het begrip globalisering leggen de nadruk op de genoemde bovenbouw. Zij spreken vaak van 'global village'. Ik houd het op de onderbouw en spreek liever van een transnationalisatie van het kapitalisme. Voor dit proces hebben de aziatiese, zogenaamde tijgerekonomieën model gestaan. Eerst de 'four little tigers': Korea, Singapore, Taiwan en Hong Kong. Later in hun voetspoor gevolgd door Maleisië, de Filippijnen, Thailand en Indonesië en met een 'status aparte': China.

In de grove benadering is weinig aandacht geschonken aan de verschillen in de diverse regioos van het wereldkapitalisme. Zo verdienen volgens mij de bodemverschillen, waarin het kapitalistiese zaad wordt gezaaid, meer aandacht. Is het kapitalisme in Japan en andere aziatiese landen daardoor een imitatie- of surrogaatkapitalisme dat in kontakt met het authentieke kapitalisme in krisissituaties kan komen te verkeren om vervolgens het authentieke mee te steuren?

Kredietverlening

Het kapitalisme is ontstaan in het zogenaamde Westen. Het denken en schrijven óver en de feitelijke inrichting vàn een samenleving rond de logika van het kapitaal zijn een vrucht van de Verlichting. Deze was gebaseerd op de menselijke rede en de verregaande toepassing van het logies denken.

Dit gaf 'de markt', zijnde het instrument van de logika van het kapitaal (te weten: een evenwichtscheppend mechanisme), een exklusieve plaats bij de inrichting van de kapitalistiese samenleving en het denken hierover. Het begrip 'markt' maakte het bovendien mogelijk uitbuiting, armoede, onderdrukking, kinderarbeid, kolonialisme en wat dies meer zij, in het denken te verbloemen en/of te vergoeilijken. Als nu het kapitalisme zo organies verbonden is met de westerse (verlichtings-) geschiedenis, is dan Zuidoost-Azië wel zo'n geschikte bodem voor het op individualisme en onbeperkte konkurrentie gebaseerde kapitalisme? Deze regio kent immers een confusionistiese-boeddhistiese-moslim geschiedenis met als adagium: je steunt elkaar en de gemeenschap.

Karel van Wolferen, dè internationaal erkende japanoloog, reikte in een radio-interview van 17 januari 1998 een eye-opener aan om de verschillen tussen 'ons kapitalisme' en dat van Japan te onderkennen. Ik gooi gemakshalve het japanse en het algemeen zuidoost-aziatiese kapitalisme maar op één hoop.

Om de japanse ekonomie te verstaan, moeten we niet het begrip 'markt' centraal stellen, maar het begrip 'kredietverlening'. De Japanners hebben van het kapitalisme op de eerste plaats overgenomen: het streven naar groei van de produktie en afzet. Tegen deze achtergrond moeten we de centrale positie van kredietverlening plaatsen (bij ons de markt tegen de achtergrond van winstmaximalisatie). Komen producenten in moeilijkheden, dan luidt de oplossing: kredietverlening. Komen hierdoor bepaalde banken in moeilijkheden? Kredietverlening door andere, eventueel grotere banken. Komen zo grote banken in moeilijkheden? Krediethulp van de overheid, onder andere de Centrale Bank. Heeft de overheid geld nodig? Dan zijn er de belastingen van het japanse volk en... het buitenland. Een vrije vertaling van het betoog van Van Wolferen.

Open einde

Wel, het buitenland speelde dit kredietverleningsspel gaarne mee. Japan en zijn banken waren immers goudgerande schuldenaars, evenals in Hongkong, Korea, Singapore en Taiwan.

Dus, zoals bij ons een krisis als een krisis van de markt wordt beschouwd, moeten we de Azië-krisis als een krisis van de kredietverlening zien. Kort gezegd: de aziatiese kapitalisten hebben onderling te veel van elkaar geleend en gezamenlijk hebben ze te veel van hun overheden en het buitenland geleend. Zo is sinds 1992 door aziatiese bedrijven ongeveer 700 miljard dollar geleend, waarvan Japan 263, Europa 155 en Amerika 55 miljard dollar leverden (Business Week, 7-11-1997).

Het verschil tussen marktwerking en kredietverlening is dat de markt (weliswaar veelal met verwoesting van het bestaan van de zwaksten) redelijk snel 'korrigeert'. Dit betekent: weer binnen de teugels van de logika van het kapitaal brengt. Kredietverlening echter, kan krisisoorzaken (strijdigheden en tegenstellingen) toedekken. Op kredietverlening zit geen interne rem. Het heeft een open einde en kan slechts van buitenaf gestopt worden door een autoriteit, bijvoorbeeld een Centrale Bank. Maar daarbinnen moet iemand weer de persoonlijke verantwoordelijkheid op zich nemen. En hier doemen nieuwe problemen op, die overigens voor Japan en andere landen in de regio verschillen.

Het Systeem

In zijn boek "Japan, de onzichtbare drijfveren van een wereldmacht" (1991), poogt Van Wolferen duidelijk te maken dat er in Japan geen politieke-macht-in-laatste-instantie is, zoals bij ons de Staat. De politieke macht berust bij Het Systeem. Dit Systeem bestaat uit een aantal komponenten die elkaar in evenwicht houden. Dit zijn: de burokratie, het groot-ondernemerdom, de pers, de regeringspartij LDP, de oppositie en nog wat andere instituties. (Eerste) Ministers zijn, als zodanig, slechts voorbijgangers. Met het parlement vormen zij de formele oppervlakte van Het Systeem. De feitelijke macht is informeel.

Maar ook die informele macht ligt niet in handen van een persoon of een groep, ze is gebaseerd op prestige. En het hoogste prestige is te vinden binnen de burokratie en dan met name binnen het Ministerie van Financiën en daar met name de afgestudeerden van de rechtenfakulteit van de Universiteit van Tokio, de Todai. Het streven naar een evenwicht tussen en binnen de komponenten verhindert het naar voren komen van ultieme machthebbers.

Welnu, als er geen korrigerende markt is, als er bovendien een aldus beschreven Systeem is in plaats van een snel handelende Staat, èn als kredietverlening (met een open einde) zo centraal staat, dan kan het aardig uit de hand lopen. En dat was met Japan in de jaren tachtig al het geval, hetgeen de aanduiding 'bubbelekonomie' heeft opgeleverd.

Het verschil met de andere aziatiese landen is dat deze wet 'machthebbers in laatste instantie' hebben. Zij zouden wel kunnen ingrijpen. Maar hier hadden we tot voor kort over het algemeen te maken met louche potentaten, omringd door een nog louchere hofhouding van familieleden, vrienden, lobbyisten en andere korruptelingen. Sinds kort krikken de demokraties gekozen president van Korea en de premier van Thailand het imago van de aziatiese leiders wat op.

Korruptie

En zo werd de krisis in Azië dus geen kapitalistiese marktkrisis, maar een van de markt ontkoppelde kredietverleningskrisis die niet gekorrigeerd door de markt gigantiese proporties kon aannemen. En op zich genomen is de omvang van de kredietveriening nog niet het grootste probleem. Groter worden de problemen als er veel dubieuze debiteuren tussen zitten. En die zitten er tussen. Het japanse bankwezen heeft 1,1 biljoen (meer dan 1.000 miljard) gulden aan dubieuze debiteuren: 13 procent van de uitstaande geldleningen (de Volkskrant, 21-01-1998). Business Week (10-11-1997) schat het bedrag aan dubieuze debiteuren voor de hele regio op ongeveer 2.000 miljard gulden.

Het kan echter nog ernstiger worden ais er kortlopende leningen bij zitten. En die zitten er bij. Business Week (17-11-1997) schat het bedrag dat bijvoorbeeld Korea binnen een jaar moet aflossen, tussen de 65 en 70 miljard dollar. Waarin zijn die kredieten zoal gestoken? Een belangrijke vraag, want gestoken in produktieve aktiviteiten leveren kredieten hun aflossingen wel op. Maar voor een groot deel zitten ze in grote prestige-objekten, ter meerdere glorie van de diktatoren en potentaten in de regio. Twee voorbeelden. Maleisië - lees premier Mahatir Mohamed - dat net een paar jaar in het wereldkapitalisme meespeelde, moest zo nodig de hoogste tweeling-wolkenkrabber van de wereld hebben, de Petronas-torens. Indonesië - lees president Suharto en zijn (familie)kliek - moest zo nodig een eigen vliegtuig op de wereldmarkt brengen, op een markt waar een oude rot als Fokker zich niet kon handhaven. Ook moest er een indonesiese auto op de markt komen.

De bestemming van de kredieten onthult, naast de centrale plaats van de kredietverlening ais zodanig, een tweede verschil met het klassieke westerse kapitalisme: de verwevenheid met de politiek/machthebbers die niet feitelijk demokraties gekontroleerd worden (de informele macht in Japan evenmin). Hierdoor kan de ekonomie in dienst komen van grootheidswaan (Maleisië), een samenleving verloederende korruptie (Indonesië), een jongens-onder-elkaar-mentaliteit (Korea).

Reddingsoperaties

De kredietverlening breidt zich uit: internationaal. Niet van harte. Maar om het westerse hachje te redden, moeten het ME en westerse landen reddingsleningen ophoesten. Een cynies spel dat 'het één en ander' kost. Business Week (17-11-1997) komt tot de volgende bedragen. Indonesië: 40, Thailand: 22 en Korea: 40 miljard dollar. Mahatir van Maleisië ontkent gewoon dat zijn land met een schuldkrisis te maken heeft. En voor Japan, dat geacht wordt de eigen schulden-problematiek op te lossen, beloopt de kostenschatting 200 miljard dollar. Alleen Singapore en Taiwan komen minder vaak in het verhaal voor.

Bij alle verhalen over 'reddingsoperaties' dreigen we inmiddels het recept van het IMF uit het oog te verliezen, te weten door bezuinigingen, hoge rente en krap-geld-politiek de problemen op de bevolking afwentelen. Business Week (26-01-1998) doet het IMF al een plan aan de hand: er moet een 'task force' komen - bestaande uit topbankiers, IMF-officials, akkountants, presidenten van de Centrale Banken van de G-8 en van de getroffen landen - die een oplossing voor de regio moet bewerkstelligen. De eerste opdracht van die task force luidt: alles, maar dan ook alles (ook verborgen schulden), boven tafel halen. Er moeten hele hoge interestpercentages afgesproken worden, teneinde kapitaalvlucht tegen te gaan. Korte termijn schulden van 'kern'banken moeten gekonsolideerd worden in (lange termijn) obligaties die door de overheid (belastingbetaler) worden gegarandeerd. Er moet een stabiliteitsfonds van 100 miljard dollar komen. Enzovoort.

Cynieser kon het niet toen de hoogste IMF-baas, Camdessus, bij de presentatie van de overeenkomst met Suharto zijn 'innige deelneming' met het indonesiese volk uitsprak. Het kon nu eenmaal niet anders, want 'zachte heelmeesters...'.

Het is de vraag of de bevolking het pikt als de IMF-maatregelen hun effekt hebben. En die vraag is ook relevant voor Korea, Thailand en Maleisië, de inlevering van ringen door bourgeoisdames ten spijt.

Nog maar een begin

Verzet, maar dan andersoortig, is ook te verwachten van de konglomeraten: de Keiretzu's (Japan) en Chaebols (Korea). Zij moeten hun boeken openen. Volgens Business Week komen dan de "vieze verhoudingen tussen overheid en business die het politieke en ekonomiese leven vergiftigd hebben", bloot te liggen. Tenslotte zal er ook verzet uit bijvoorbeeld de amerikaanse Senaat komen. De republikeinse voorzitter van de Senaatskommissie voor bankzaken, Faircloth, vroeg zich af: "Hoe leg je aan de mensen van een middelgroot bedrijf in het Midden-Westen uit dat zij moeten concurreren op de vrije wereldmarkt, terwijl grote banken worden afgeschermd tegen de consequenties van hun eigen fouten? Hadden ze maar niet zulke grote risico's moeten nemen." (de Volkskrant 17-01-1998) Kortom, geredeneerd in termen van reddingsoperaties en verzet, is de konklusie dat de Azië-krisis nog aan het begin staat. De eerste vraag in 'het westen' is: zullen 'wij' meegesleurd worden. Fundamenteler echter lijkt me de vraag: geeft de Azië-krisis een aanwijzing van de vreemdheid van het kapitalisme voor de aziatiese beschaving, zijnde een komplex van historie, kultuur, religie enzovoort? Als het antwoord hierop bevestigend is, zal het proces van globalisering, in de zin van een transnationalisatie van het kapitalisme, heel wat minder samenhangend blijken dan tot nu toe aangenomen werd. Mocht het 'kapitaal' toch verweven raken, dan kunnen de onderscheiden beschavingen elkaar in de volgende eeuw nog wel vaker in een krisis meesleuren. Een meer verfijnde benadering van het globaliseringsproces zal een antwoord op bovenstaande vragen moeten opleveren.

Wim Boerboom (medewerker Katholieke Universiteit Brabant)