nr. 90
mei 1999

welkom
edities
inhoud

Solidariteit

De opkomst van het management

Handhavers van de discipline van het kapitaal

'Diensteneconomie', 'tertiarisering', 'kenniswerker' - het lijkt alsof er steeds minder werkelijke arbeid en tastbare goederen te pas komen aan de economie. Zoals de Amerikaanse toekomst-goeroe Alvin Toffler schrijft in Powershift: "Alle grond, arbeid en kapitaal in de wereld kunnen de behoeften van de consument niet meer bevredigen als ze niet op een veel hoger niveau worden geïntegreerd dan ooit tevoren." Dat wil niet zeggen dat mensen meer dan vroeger 'diensten' consumeren. Er is alleen steeds meer informatie en coördinatie nodig om zelfs het eenvoudigste product op de markt en bij de klant te brengen. Waarom eigenlijk?

De verklaring zit in het begrip 'vermaatschappelijking van de arbeid'. Vroeger kon één persoon het bos ingaan met een bijl, daar een boom omhakken, thuis met een zaag en een vijl de delen voor een meubel vervaardigen en dat tenslotte in elkaar zetten. Om dat tegenwoordig voor elkaar te krijgen, zijn honderden mensen in de weer. Het bos is een houtplantage geworden. Zagerijen en meubelfabrieken, vaak ver uit elkaar gelegen, bedienen met een transportnetwerk een heel web van afnemers, en in woonwarenhuizen vinden we uiteindelijk onze stoel. En dan praten we nog over een heel simpel product.

Vermaatschappelijking

Het is niet voldoende om dit proces 'arbeidsdeling' te noemen. Dat is een term die hooguit in een simpele markteconomie, waarin iedereen voor zichzelf werkt, voldoende is. Met vermaatschappelijking bedoelen we dat alle afzonderlijke activiteiten in de productieketen tussen boom en stoel weer aan elkaar moeten worden geschakeld. Ikea laat uit de Oosteuropese zagerijen en meubelfabrieken die voor haar werken, niet een willekeurige stroom huis-, tuin- en keukenartikelen op zich af komen, maar tot op de millimeter gespecificeerde onderdelen. De Oosteuropese economieën waren berucht om de slechte kwaliteit van hun producten, maar de in de DDR vervaardigde Ikea-componenten waren volledig conform de hier verlangde norm.

Om zo'n keten te laten functioneren, zijn niet alleen goede handwerkers nodig, maar vooral een heel leger van personen die de 'normen' handhaven binnen die keten. Werknormen, productnormen, transportvoorwaarden, maar ook, in laatste instantie, ideeën over de levensstijl die met dat bepaalde product in stand wordt gehouden. Vermaatschappelijking van de arbeid vereist dus handwerk èn denkwerk. Nu heb je die altijd alle twee nodig, al is het maar om een ei te bakken. Maar onder kapitalistische verhoudingen wordt 'denkwerk' voortdurend onttrokken aan en losgemaakt van handwerk. Wie werkelijk het maximale uit het handwerk wil halen, zal dit laten 'aansturen' door iemand die precies weet hoe dat moet.

Consumptie als levensvervulling

Rond 1900 werd daarmee door Frederick Taylor in de VS een belangrijke stap gezet, toen hij begon bij de vakwerkers in de metaalbewerking de afzonderlijke werkhandelingen te beschrijven, de tijdsduur ervan te meten, en daarna de werkplek zo in te richten dat de productiviteit omhoog kon. Met stukloon werd er vervolgens voor gezorgd dat de werker er zelf een belang bij kreeg zich uit de naad te werken. Rond de Eerste Wereldoorlog kwam met de lopende band van Ford de vermaatschappelijking van de arbeid binnen de fabriek op een nog hoger plan, want nu bepaalde de band de snelheid waarmee gewerkt werd. 'Werk' werd nu 'een palletje aan een nippeltje' zetten, de hele dag. Waarom iemand dit deed, en vooral waarom het gebeurde op die manier, was iets wat de arbeider, in tegenstelling tot de vroegere vakarbeider, niet meer wist. Zijn vakkennis bevond zich inmiddels bij iemand anders, en dat was de technicus, ontwerper, afdelingshoofd, enzovoort. Kortom, iemand die bij het middenkader van een onderneming is ingeschakeld. Wat hij of zij nog aan ambities over had, de behoefte om je leven inhoud te geven, 'iemand te zijn', werd uit de sfeer van het werk overgebracht naar de consumptie. Niet meer het maken van een auto was je levensvervulling, maar er één hebben.

Vervreemding

Wat we hier zien, is het klassieke idee dat de voortbrengselen van de arbeid een eigen leven gaan leiden. Dat begint al als de winst, die op het eindproduct wordt gemaakt en opnieuw in de productie wordt geïnvesteerd, in nieuw kapitaal verandert. Dat is een vorm van 'vervreemding'. Iets wat eigenlijk van jou was - je werk, je tijd, je bekwaamheden - komt als een vreemde kracht tegenover je te staan. Maar de vermaatschappelijking van de arbeid, dus het opdelen van werk en dat vervolgens weer tot een genormeerd geheel samenvoegen, maakt dat die vervreending ook nog eens wordt uitbesteed aan het middenkader dat zelf - en dat is het nieuwe in de twintigste eeuw - in loondienst is.

Om de concurrentie vol te houden, moet het kapitaal steeds meer uit de arbeid zien te halen en is het niet alleen bezig winst te behalen, maar vooral de vermaatschappelijking te ontwikkelen. Natuurlijk gebeurt dat niet met een beroep op begrippen als vervreemding en vermaatschappelijking. Nee, 'efficiëntie', 'stroomlijning', en ga zo maar door, dat zijn de trefwoorden. Maar waarom iemand die daar kritisch naar kijkt, wèl die op het eerste gezicht vreemd in de oren klinkende termen gebruikt, is omdat ze duidelijk maken dat er:

a) in wezen sprake is van samenwerking (vermaatschappelijking), en

b) tussen degenen die samenwerken een schot is geplaatst, waardoor de ene groep (middenkader, hoofdwerkers dus) een stem heeft in wat er gebeurt, en de andere groep (handwerkers, maar ook steeds meer hoofdwerkers) niets of aanmerkelijk minder te zeggen heeft (vervreemding).

Met andere woorden, er zit een mogelijkheid besloten in de samenwerking die er door de specifieke, kapitalistische vorm waarin die totstandkomt, niet uit kan komen. Dat geldt ook voor de samenwerking tussen de eigenlijke werkers, die ieder afzonderlijk worden 'aangestuurd'.

Manager-klasse

In onze huidige maatschappij is deze vervreemde vermaatschappelijking tot ongekende hoogte opgevoerd. Geen activiteit meer die niet op enigerlei wijze wordt 'gemonitord' door personen die net zo goed in loondienst zijn, maar de discipline van het kapitaal handhaven. Omdat er echter iets onlogisch in deze ontwikkeling zit - namelijk waarom steken toezichthouders, hoofd- en handarbeiders niet gewoon de koppen bij elkaar voor het beste resultaat - moet de scheiding tussen 'management' en werkers voortdurend opnieuw bevestigd en weer anders vormgegeven worden. Hier speelt dus een politiek probleem mee, en in de grote crises van onze eeuw is dit heel scherp aan het licht getreden.

Zowel in de jaren dertig als in de jaren zeventig is te zien hoe in een aantal landen de eigenlijke heersende klasse de greep verloor op de 'nieuwe middenklasse' van technici en managers die ze zelf in het leven heeft moeten roepen.

In de jaren dertig koos deze manager-klasse nog overwegend voor het kapitalisme. Misschien had dat te maken met de reactie die de Russische revolutie opriep. Hoe dan ook, in de New Deal in de VS, maar zelfs in het nationaal-socialisme in Duitsland is te zien hoe politieke stromingen, waarin deze laag een belangrijke rol speelde, de eigenlijke klasse van eigenaars dwong om een aantal structuurveranderingen (bijvoorbeeld in de sfeer van het corporatisme) toe te staan. Omdat in de VS de arbeidersbeweging hierop een antwoord wist te ontwikkelen (een enorme strijd in de nieuwe massaproductie-industrie, met 'sit-down' stakingen op de lopende band en dergelijke), was de uitkomst een gemoderniseerd kapitalisme volgens het Ford-systeem. In Duitsland werd de nieuwe middenklasse (net als de oude) na de vernietiging van de arbeidersbeweging door het Nazisme mee de afgrond in gesleurd en kwam pas onder het Marshallplan in 1947 het Amerikaanse systeem naar Europa.

Nieuwe middenklasse

In de jaren zeventig was het opnieuw crisis, maar nu was de nieuwe middenklasse van managers en technici niet meer op voorhand zo geneigd om de in de problemen geraakte klasse van eigenaars te hulp te schieten. Integendeel, via groepen als de Club van Rome, maar ook de 'Nieuw Linkse' stroming in de Europese sociaal-democratie, leek men eerder van zins, een vergelijk te zoeken met de arbeiders en met de in deze periode opgekomen beweging van derdewereldlanden voor een Nieuwe Internationale Economische Orde. Zelfs ten aanzien van de Sovjet-Unie werd gedacht in termen van ontspanning en 'convergentie', het naar elkaar toegroeien van Oost en West. Figuren als Jan Tinbergen en zijn leerling Jan Pronk, Willy Brandt en Olav Palme, illustreren aardig waar dit nieuwe denken in die periode in gelegen was. De oorzaak voor deze veel 'linksere' opstelling van het middenkader en de politieke formaties waarin het vertegenwoordigd was, moeten we misschien zoeken in de jongerenbeweging van mei '68, die nog lang haar sporen in de politieke cultuur naliet.

Volgens mij is de Koude Oorlog zoals die rond 1947 de kop opstak en zich later - in het begin van de jaren tachtig - manifesteerde, in belangrijke mate een reactie geweest op deze verzelfstandiging van het middenkader. Want zelfs in de jaren dertig waren er in Amerika bijvoorbeeld veel technici en managers geïnteresseerd geraakt in het socialisme. Vandaar dat in de beruchte communistenjacht niet alleen op linkse arbeiders werd gejaagd, maar net zo goed op hoge ambtenaren als Alger Hiss, atoomgeleerden zoals Oppenheimer, op filmers en kunstenaars. In de jaren tachtig was dat nog sterker, omdat er een dominante linkse cultuur, daterend uit mei '68, moest worden gekortwiekt. En dat is inmiddels aardig gelukt.

Scheidslijnen

Zoals gezegd zijn vandaag de dag zowel vervreemding als vermaatschappelijking verder dan ooit ontwikkeld. Wie weet niet wat het betekent om in een reorganisatie betrokken te zijn en na die reorganisatie moet vaststellen dat hij of zij nog minder over het eigen werk te zeggen heeft gekregen dan daarvoor? Nooit zijn er, en dat is gewoon de andere kant van de medaille, zoveel managers geweest: middenkader belast met de handhaving van de discipline van het kapitaal over werken, consumeren, en denken. Maar het uit elkaar houden van managers en werkers, wordt er daarmee niet makkelijker op. Vandaar nieuwe fenomenen als de 'interim-manager', die zonder enige band met het personeel een reorganisatie doorvoert en verdwijnt. De 'management consultant' (McKinsey, Anderson enzovoort), die alleen maar zègt wat er veranderen moet en eveneens weer verdwijnt. Vandaar het rouleren van het middenkader om geen collegialiteit te laten ontstaan, maar vooral natuurlijk het geven van privileges, variërend van een eigen koffiekamer tot het meedelen in de buit in de vorm van aandelenbezit en dergelijke.

Dit alles zal en kan echter niet verhinderen dat, nu er zich opnieuw een diepe economische crisis aftekent, scheidslijnen zullen gaan optreden tussen en binnen de erfelijke heersende klasse en het middenkader. Die crisis uit zich in het instorten van de 'emerging markets' in het voormalige Oostblok, Azië en de Derde Wereld, in de uitputting van de natuur en de overbelasting van de werkende bevolking, en in laatste instantie in oorlog zoals in Joegoslavië. De vraag of een uitweg uit die crisis in democratische of in autoritaire richting zal worden gezocht, zal volgens mij beslist worden door de politieke verhouding tussen werkers en middenkader zoals die in de huidige periode gestalte krijgt.

Kees van der Pijl
(ABVAKABO)