nr. 90 mei 1999 |
Solidariteit
Lezersconferentie, 18 april 1999 - werkgroepenOnderwerpen die zullen terugkomenDe lezersconferentie bood ruim de tijd aan de discussies in de werkgroepen, vijf om precies te zijn. De onderwerpen waren zo gekozen dat 'koers 21' daarmee beoordeeld kon worden. Alleen van de conclusies is plenair verslag gedaan (zie pagina 19). Om een indruk te geven van de discussie over de onderwerpen zelf volgt hier een terugblik door de voorzitters.Voor Openbaar vervoer was dat: Aad in 't Veld. Voor de Positie van migranten: Lex Wobma. Technologische controle op de arbeidsplaats: Ab de Wildt. Vijftien maanden FNV Bondgenoten: Maarten Hoogendam. Zoals voorspeld werd, keren deze onderwerpen in Solidariteit terug. In dit nummer is dat al het geval met De deskundige adviseur (daar is ook een verslag van Hans Fransen van de Putte te vinden; pagina 22/23).
Openbaar vervoerJaap van Kleef opent de discussie met het volgende 'statement': "De Nederlandse vakbeweging heeft rond marktwerking, openbare aanbesteding, deregulering en privatisering van het openbaar vervoer nooit de strategie gekozen van een opbouw tot (massale) acties. Steeds is gezegd dat verzet tegen marktwerking een gepasseerd station is; een achterhoedegevecht. Terwijl in het buitenland de bonden in verzet gingen, bleef het bij ons stil en werd onze bond 'co-maker' van de markt. Met als gevolg dat de Nederlandse vervoerders nu vooroplopen in de Europese Unie. Inmiddels is in Groningen de fase aangebroken van de openbare aanbesteding van NS-lijnen. Daarbij blijkt dat het wettelijk kader, dat de werkgelegenheid regelt bij overgang van de concessie, zo lek is als een mandje. Wat doet FNV Bondgenoten? Ze roept op tot een landelijke actie voor aanstaande woensdag 21 april." Het is op dat moment 18 april. De aanwezige kaderleden van FNV Bondgenoten, werkzaam bij NS-Reizigers, reageren verbaasd: 'Dat is weer kenmerkend. Zonder opbouw en raadpleging van de leden, worden we opgeroepen tot actie, dat kan toch niet. Zeker niet in drie dagen.' Dat er alle reden tot actie is, staat voor de werkgroep buiten kijf. Zeker nu NS worstelt met de beursgang. Het management levert een slecht en vaag product en dat is niet best voor het imago op de beurs. Dit falen wordt doorgeschoven naar de werknemers. Zij zijn de schuldigen, rijden niet op tijd, zijn te duur, niet klantgericht en niet flexibel. Maar wat is er werkelijk aan de hand? Met de invoering van de marktwerking in het openbaar vervoer is logischerwijs de concurrentie losgebarsten. Kostenbesparing en kwaliteitsverlies zijn daarvan de onvermijdelijke gevolgen. Er zijn immers twee belangrijke kostenposten: personeel en materieel. Kostenbesparing op het personeel betekent afbraak van de arbeidsvoorwaarden, met motivatieproblemen als resultaat. Besparing op het materieel wordt vertaald in de aanschaf van oud, tweedehands spul en het achterwege laten van preventief onderhoud. Beide leiden tot kwaliteitsverlies, hetgeen haaks staat op wat de overheid met de marktwerking zegt te willen bereiken. De praktijk in het buitenland heeft dat al lang laten zien. En wat te denken van de chaos die kan ontstaan door de opsplitsing van het net, gekoppeld aan de differentiatie van de tarieven? Dat houdt namelijk in dat reizigers op hun (gesplitste) rit verschillende kaartjes moeten kopen tegen verschillende tarieven. De vervanging van de nationale strippenkaart door een chipkaart zal daarbij weinig soelaas bieden. FNV Bondgenoten is een brede bond die dwarsverbanden kan leggen tussen bedrijfsgroepen en sectoren. Bovendien zijn in principe alle leden reizigers. De privatisering van het openbaar vervoer is dus een vraagstuk dat algemeen gemaakt kan worden en blijvend ter discussie gesteld. Zo kunnen regionale vakbondsgroepen van FNV Bondgenoten en de FNV kwaliteitseisen stellen aan de aanbesteders, bestuuren van gemeenten en provincie. Voor de woonafdelingen van FNV Bondgenoten ligt hier een schitterende kans. Technologische controleWil van der Schans maakt ons snel duidelijk dat technologiese controle onterecht nauwelijks aandacht krijgt. Het gaat iedereen aan. Ieder aspect van het dagelijks leven is er van doortrokken. Ook de arbeidsplek. Weinig is onmogelijk in de techniek. Videobewaking van de openbare ruimte (Engeland, rekeningrijden) en het uitgaansleven (Ede en de Wallen in Amsterdam); gedragscontrole door pasjessystemen; registratie van aantal handelingen (kassa, fabriek); koppeling van gegevens (belastingen, verzekeringen, uitkeringen) en nog veel meer. Opmerkelijk is dat er zo weinig debat over is, zowel binnen de vakbeweging als in de politiek. De overheid gaat onverdroten verder met de koppeling van gegevensbestanden. Aanleiding zijn de krantenkoppen over illegaliteit, criminaliteit en fraude. Als de cijfers echter geanalyseerd worden, blijkt het om veel geschreeuw en weinig wol te gaan. Van de grootscheepse fraude met uitkeringen blijven enkele procenten over. Een vorm van machtsmisbruik door de overheid, waarvan vooral gekleurde mensen en uitkeringsgerechtigden het slachtoffer zijn. De wet wordt op hen streng toegepast en beheerst hun leven 24 uur per dag (legitimatie, verzekeringen, uitkeringen enzovoort). De dooddoener in het debat over privacy en controle is dat 'wie niets te verbergen heeft, niet bang hoeft te zijn'. Alsof het voor wie dan ook een pretje is de hele dag gecontroleerd te (kunnen) worden. Om hogere winsten te realiseren geven nieuwe managementconcepten de voorkeur aan de techniek boven het vertrouwen in mensen. Ziekteverzuim, kwaliteit en veiligheid lenen zich bij uitstek voor registratie. Want wie is daar nou tegen? Echter, de ervaring leert dat de regels omschreven in gedragscodes van bedrijven en instellingen alleen gelden voor het personeel. Waarbij deze afspraken ook nog gecontroleerd moeten worden op de naleving. De vraag is: wie controleert, waarom en wat wordt met de gegevens gedaan? Zowel de overheid als het bedrijfsleven registreert van alles. Door Internet zijn veel gegevens nu openbaar. Blijft dit zo of schuilt het gevaar in monopolisering van de (toegang tot de) gegevens? Aan ons de taak te bedenken hoe met deze onzichtbare disciplinering om te gaan. Wordt het 'Big Brother is watching you' of 'We are watching Big Brother'? FNV BondgenotenVijftien maanden FNV Bondgenoten levert genoeg stof tot gesprek en goede ideeën. Zeker als de valkuil wordt vermeden de bureaucratie de schuld te geven van alles dat in onze ogen misgaat. Waar het om gaat, is immers het perspectief op de lange termijn. Patrick van Klink, benadrukt dat de fusie 'op zich' niet slecht is. Er zijn nu volop kansen voor breed contact tussen leden van de voormalige bonden en voor verbetering van de samenwerking in bedrijven. Het probleem is dat de fusie van bovenaf is opgelegd en kaderleden vervolgens geen initiatieven hebben genomen de zaken naar hun hand te zetten. Zo is in de bondsraad weinig gedaan met de financiële problemen, waarin de nieuwe bond alras verzeild is geraakt. Mede hierdoor kan de financiële situatie een gezocht argument worden voor een verdere reorganisatie naar een bond die steeds meer het vizier richt op de individuele belangenbehartiging. Om aan te geven dat het anders kan en de discussie een prikkel te geven, neemt Patrick de ABVAKABO als voorbeeld. Deze andere 'megabond' is de laatste jaren actiever in de bedrijven, terwijl andere bonden meer defensief bezig zijn met het blussen van brandhaarden. De private sector is murw gemaakt door reorganisaties en sociale plannen, waardoor leden minder geneigd zijn nog initiatieven te nemen. Deze situatie heeft ook een weerslag op het handelen binnen FNV Bondgenoten. De kaderleden moeten dan ook zelf de dwarsverbanden leggen, want dan gaat het binnen de bond tenminste weer ergens over. Onze discussie bewijst dat. Via de gedachte dat kansen moeten worden gegrepen, wordt gesteld dat de kaderleden een tegenbeweging moeten vormen om het bestuur van de bond wakker te maken. Als voorbeeld wordt een kadergroep in de metaal genoemd, die een voorstel van de begeleidend bestuurder resoluut omwerkt. Een groep, in het leven geroepen om leden te leren een cao te lezen, mondt uit in een werkgroep die bedrijfsregelingen onderzoekt om van daaruit de cao te kunnen beoordelen. In het algemeen is het goed als kaderleden belangrijke thema's oppakken en deze op regionaal niveau uitwerken. Dat FNV Bondgenoten wel een missie heeft, maar visie mist kan door de leden opgevangen worden. Het probleem om de bond te verbeteren, zit niet in de weerstand van 'boven', maar in het geringe aantal kaderleden, die bovendien ook nog vaak de prioriteit op de werkplek (moeten) leggen. De opdracht, die uit de discussie komt, is uiteindelijk simpel. Er moet gewerkt worden aan de kaderopbouw van onderop. Dat FNV Bondgenoten sterk de nadruk legt op ledenservice en daarmee alles doet om het poldermodel te ondersteunen, hoeft geen rem te zijn. Dat de bond weinig doet om de achterban te mobiliseren, hoeft strijdbare kaderleden van niets te weerhouden. Er zijn voorbeelden en initiatieven genoeg. Er zijn nog steeds kaderleden met voldoende ervaring. Door deze uit te wisselen, kunnen zij beginnen om het bondsbeleid te maken vanuit de werkvloer. Positie migranten"Ons uitgangspunt is dat migranten deel uitmaken van de Nederlandse samenleving, zonder dat wij specifieke problemen uit het oog verliezen!" Deze stelling van Nuri Karabulit voert direct tot een discussie over integratie. In de zin van 'gedwongen spreiding' wijst de werkgroep integratie af. Wat ons betreft gaat het om wederzijdse acceptatie, op de hoogte zijn van elkaars achtergronden, normen en waarden. Dat migranten deel uitmaken van de Nederlandse samenleving, en daarmee van de arbeidersklasse in Nederland, zou moeten betekenen dat er sprake is van gemeenschappelijke strijd. De hamvraag - waar we in Solidariteit zeker op moeten terugkomen - is hoe die gemeenschappelijkheid concreet gestalte krijgt. Daarbij duiken twee problemen op: 1. Migranten vinden weinig aansluiting bij ondernemingsraden en/of vakbonden. Dit komt in de eerste plaats, doordat or-en hun specifieke belangen zelden behartigen; dat geldt ook voor de bonden. In de tweede plaats dwingt hun kwetsbare positie migranten vaak tot grote voorzichtigheid ten opzichte van hun werkgever. En in de derde plaats vormen de onbekendheid met en ondoorzichtigheid van het overlegmodel een hoge drempel. 2. De gemeenschappelijkheid blijft verborgen, omdat ze niet georganiseerd wordt en directe contacten tussen migranten en 'autochtonen' vrijwel ontbreken. Bovendien staan migranten steeds vaker buiten de betaalde arbeid. Racisme is in het personeelsbeleid vaak (onbewust?) geïnstitutionaliseerd en sluit migranten uit. Deze twee problemen komen samen in de samenstelling van veel ondernemingsraden en kadergroepen: 'witte' mannen van middelbare leeftijd. De belangen van de achterban zien ze vaak liggen bij de vaste werknemers die al lang in dienst zijn en de daaraan verbonden 'privileges'. Zoals de bestaande ouderenregelingen, toeslagen bij onregelmatig werk en gunstiger arbeidsomstandigheden. Dat zijn belangrijke kwesties, maar zo wordt onvoldoende rekening gehouden met problemen waarmee veel migranten te maken hebben, bijvoorbeeld tijdelijke contracten, uitbestede arbeid en taalproblemen. Hoewel Nuri deze problemen onderkent, betoogt hij dat toch gezocht moet worden naar gemeenschappelijke strijdpunten. Daarmee aan de slag gaan, alleen dat spreekt mensen aan. Dus wit/zwart of christen/moslim of koerd/turk moet geen blokkade zijn. Uit de geschiedenis kunnen we leren dat er niks gebeurt als dat soort tegenstellingen het handelen bepalen. 'Gewoon' beginnen en wie zich aangesproken voelt, sluit zich dan heus wel aan.
|