nr. 90
mei 1999

welkom
edities
inhoud

Solidariteit

Het Keulse pact over de werkgelegenheid

Sterk en sociaal als water en vuur

De eenwording van Europa is door de oorlog die de Balkan in een steeds diepere crisis brengt, behoorlijk op het verkeerde been gezet. De vraag is of deze crisis zal doorwerken in de Europese Unie (EU). De voortdurend bezworen eensgezindheid van de lidstaten kan wel eens zo onder druk komen te staan dat de top in Keulen van 3 en 4 juni aanstaande niet aan de geplande agenda toekomt. Laten we toch maar eens kijken wat de inmiddels afgetreden Europese Commissie met het voorgenomen besluit over een 'werkgelegenheidspact' in petto heeft.

De redenering achter het pact is dat de triomf van de monetaire eenwording met de EMU (Economische en Monetaire Unie) en de euro een vervolg moet krijgen in een gecoördineerd werkgelegenheidsbeleid. Na het sociaal protocol van het Verdrag van Amsterdam, juni 1997, en de extra 'werkgelegenheidstop' van november 1997, in Luxemburg, zouden in Keulen eindelijk spijkers met koppen geslagen moeten worden.

Wensdroom

Moeten we de staatssecretaris van Economische Zaken (belast met Europa), Benschop, geloven, dan gaat via Keulen de verkiezingsleus van de Partij van de Arbeid - "Sterk en Sociaal" - Europa veroveren. Omdat Kok de term de Derde Weg van Blair en Clinton te veel vindt lijken op het pacifistisch alternatief van de Koude Oorlog in de jaren vijftig, heeft Benschop een eigen omschrijving bedacht. Daarbij is hij te rade gegaan bij Schröder's Neue Mitte: "Het gaat om de erkenning dat er geen tegenstelling is tussen een sterke economie en een goed sociaal beleid. De verzorgingsstaat moet niet alleen een vangnet zijn maar ook een trampoline: mensen verzorgen, maar ook activeren. De eigen verantwoordelijkheid moet worden benadrukt, wat voor sociaal-democraten niet altijd vanzelfsprekend is." (de Volkskrant, 5 februari 1999)

Wat Benschop onder een 'sterke economie' verstaat, laten we even rusten. Dat komt aan de orde bij de bespreking van de uitgangspunten van het genoemde pact. Nu eerst het mogelijke evenwicht tussen 'het economische' en 'het sociale', want dat is de oude en de nieuwe wensdroom van de sociaal-democratie. Een droom die we overigens ook tegenkomen in de ideeën over een socio-technische bedrijfsvoering.

De verwachting daarbij is dat de onzichtbare hand van de markt getemd kan worden. Dat de winsten gestuurd kunnen worden naar investeringen en 'dus' werkgelegenheid. Dat de belangen van het kapitaal zo ten gunste van de factor arbeid gecorrigeerd kunnen worden dat een gelijkwaardigheid ontstaat. Enzovoort. Het probleem van deze droom is dat hij steeds weer een nachtmerrie wordt. Anders gezegd: 'het sociale' delft het onderspit.

Temmen van de inflatie

De reactie van Benschop en zijn vrienden zal zijn: 'maar dat hoeft helemaal niet, de staat moet ingrijpen'. De staat kan dus de markt en het kapitaal tuchtigen. Uit de geschiedenis weten we dat dit geen eenvoudig karwei is, maar het zou tot op zekere hoogte kunnen. In het huidige neoliberale tijdperk doet zich echter een nieuw probleem voor. Onder het mom van een terugtocht uit 'het economische', volgt de staat de markt en bevestigt diens wetmatigheden. Dan zou Benschop kunnen zeggen: 'je moet dat op Europees niveau zien, wij willen nu juist dat de Europese instellingen de oude taken van de staat overnemen'. Maar ook dit ligt zeer problematisch. Er is geen Europese staat, of 'iets' supranationaals dat de belangen van de loon- en uitkeringsafhankelijken beschermt. En voor zover de Europese Centrale Bank in Frankfurt en de club van financieel-economische ministers supranationaal optreden, zijn deze helemaal niet bezig met een dergelijke belangenbehartiging. Wel met het temmen van de inflatie, en dat blijkt ten koste van die belangen te gaan. En voor zover het Europees Verbond van Vakverenigingen voor 'het sociale' opkomt, zit het opgesloten in een sociale dialooog met de verenigde Europese ondernemers.

Het schuldige individu

Weer terug naar de stelling van Benschop. Hij spreekt daarin van 'activeren' en 'eigen verantwoordelijkheid', beide hebben betrekking op werklozen en andere mensen die van een uitkering leven. Zijn Belgische partijgenoot Vandenbroucke, lijsttrekker bij de Europese verkiezingen, is daarover duidelijk: "We moeten de mensen die uit de werkloosheid willen geraken geleidelijk meer aanmoedigen." Dat klinkt goed, want de werkloosheid is een kwaaie zaak, maar Vandenbroucke wil geen twijfels zaaien en vervolgt met: "Gelijkheid van kansen noodzaakt wel dat het individu de kansen ook neemt." (De Morgen, 22 maart 1999) Dat is de taal van Blair. En daar schuilt het hart van de neoliberale ideologie over het menselijk gedrag achter.

Kort samengevat, komt deze ideologie hierop neer. De markt en zijn mechanismen vormen de natuurlijke toestand van de samenleving. Zuiver menselijk gedrag is dan ook marktgedrag. Dat wil zeggen gestuurd door economische rationaliteit, waarin het menselijk individu abstract, niet-sociaal is. Dat individu handelt rationeel en is tegenover niemand iets verplicht. Wijkt het individu daarvan af - is het afhankelijk van de staat - is het schuldig. Als Benschop spreekt over 'activeren', dan betekent dat uiteindelijk dat het individu zich volgens de markt moet gaan gedragen (de markt als trampoline). Dat is de eigen verantwoordelijkheid, waartoe mensen aangemoedigd moeten worden. Doen zij dat niet, dan is via 'werk, werk, werk' een heropvoeding de enige remedie. Vandaar de tegenwoordig zo populaire 'cliëntvolgsystemen'.

Geen bindende afspraken

Genoeg over Benschop. Terug naar het pact voor werkgelegenheid van de Europese Commissie. Tot de top van Amsterdam, twee jaar geleden, maakten deze commissie en de regeringsleiders zich over de (massale) werkloosheid in Europa niet erg druk. Traditioneel ging het bij de voorlopers van de EU vooral om 'het economische': kolen, staal, landbouw enzovoort. In het verdrag van Maastricht, eind 1991, kreeg dat de vorm van 'het monetaire'. Daar werd de grondslag gelegd voor de toetreding tot de EMU via een aantal scherpe criteria waaraan de landen die wilden deelnemen, moesten voldoen. Onder meer moest het begrotingstekort minder dan 3 procent worden van het bruto binnenlands product en de staatsschuld in een dalende richting naar 60 procent of lager. Later in Dublin (1996) kwam er een tandje bij en werd vastgelegd dat na de vorming van de EMU bijvoorbeeld het begrotingstekort naar nul procent moet dalen: het stabiliteitspact, dat voorzien is van straffen in de vorm van boetes. Hoe dat gegaan is en met welke gevolgen voor de bevolking van de betreffende landen, veronderstellen we voor het gemak bekend. In ieder geval zetten de reacties op die gevolgen met name de Franse regering (grote stakingen eind 1996, een groeiende werk- en daklozenbeweging) onder grote druk. Deze werd in Amsterdam, juni 1997, opgevangen in een sociaal protocol, waarin grootmoedig het probleem van de werkloosheid erkend werd. Tot bindende afspraken kwam het niet. Vijf maanden later werd in Luxemburg aan de hand van de vraag 'wat kunnen we leren van goede voorbeelden' (het poldermodel?), een viertal uitganspunten geformuleerd. Ze vormen de basis voor het Keulse pact.

Vier pijlers

Deze vier uitganspunten worden pijlers genoemd en klinken ons bekend in de oren.

1. Bevordering van het ondernemerschap.

Faciliteiten om een bedrijf te kunnen starten. De overgang van werknemer naar kleine ondernemer gemakkelijker maken. Minder belemmeringen om mensen aan te nemen en te ontslaan. Lagere arbeidskosten door vriendelijke belastingen voor de (jonge) ondernemers. Bij het laatste wordt overigens wel gezegd dat daarvoor compensatie nodig is via beperking van de collectieve uitgaven en elders verhoging van de belastingen. Veel nadruk wordt gelegd op een cultuurverandering ten gunste van het ondernemerschap.

2. Bevordering van de employability.

Hier valt de al besproken omvorming van passieve (vangnet) naar actieve (trampoline) maatregelen ten opzichte van werklozen onder. Uitgewerkt in een verhoging van de inzetbaarheid van werklozen, in het bijzonder jongeren, door marktgericht onderwijs. Hiervoor is stimulering van het 'partnerschap' op alle maatschappelijke niveaus nodig. De dialoog van de sociale partners wordt zeer gewaardeerd. Zelfs zo dat voor de ontwikkeling van een cultuur van flexibiliteit de sociale dialoog als cruciaal wordt beschouwd. En passant wordt gezegd dat dit ook voor de voortzetting van de loonmatiging geldt.

3. Bevordering van het aanpassingsvermogen van de ondernemingen.

Samen te vatten als de vestiging en uitbreiding van de flexibele onderneming; arbeidscontracten, uitbesteding, arbeidstijden en arbeidsverhoudingen; dit alles doorgetrokken naar de flexibilisering van de cao's. Bovendien moet de stugheid van de arbeidsmarkt opgeruimd worden, eventueel ondersteund door daarvoor nodige aanpassingen van de wetgeving. Tot slot wordt een pleidooi gehouden voor Human Resource Management, de vergrijzing van de Europese beroepsbevolking vereist dat geen talent verspild mag worden.

4. Bevordering van gelijke kansen.

Ook hierover is in het voorgaande al iets gezegd. Daarnaast wordt een aantal maatregelen genoemd om de deelname van vrouwen aan de betaalde arbeid te verhogen: deeltijdwerk, kinderopvang, ouderschapsverlof en loopbaanonderbreking. Het emancipatoire karakter van deze gelijke kansen wordt echter vertroebeld door de nadruk die gelegd wordt op de opvang van de vergrijzing. Daarin is het argument opvallend dat deeltijdarbeid voor vrouwen noodzakelijk geacht wordt om baan en gezin te kunnen combineren.

Exportverbod

Deze vier pijlers voor het werkgelegenheidspact worden voorzien van een aantal economische voorwaarden. In de eerste plaats wordt een jaarlijkse economische groei verondersteld van 3 procent om te kunnen voldoen aan de gestelde streefcijfers. Bijvoorbeeld een verhoging van de arbeidsdeelname van de Europese beroepsbevolking van gemiddeld 60 naar 65 procent in vijf jaar. In de tweede plaats dienen de budgettaire saneringen voortgezet te worden: hervorming pensioenstelsel, systeem van sociale zekerheid, beschikbaarheid werklozen en gezondheidszorg. Hervormingen die verbonden worden aan de uitbreiding van de privatisering. In de derde plaats zal de economische hervorming - in de zin van deze zelfde privatisering - van de telecommunicatie, het openbaar vervoer en de energievoorziening voortvarend doorgezet moeten worden. Alleen dan zijn het concurrentievermogen en de winstgevendheid opgewassen tegen die van de Verenigde Staten en Japan. In de vierde plaats wordt opnieuw de loonmatiging benadrukt, voorzien van een pleidooi om de lonen in lidstaten en regio's te differentiëren volgens de arbeidsproductiviteit.

Overzien we de pijlers en economische voorwaarden van het werkgelegenheidspact, dan lijkt het er veel op dat de grote sociaal-democratische meerderheid onder de Europese regeringsleiders het poldermodel omhelst. Op een dergelijke export van een 'Nederlands produkt' willen we graag een verbod leggen. Dat verbod zal dan ook, voorzien van argumenten en gegevens, in Keulen en elders uitgedragen moeten wordem. Daarin worden we gesteund door het feit dat de export van de loonmatiging en de sociale dialoog stuit op twee typen grenzen. In de eerste plaats veronderstelt de voor een belangrijk deel gesloten economie van de Europese Unie een koopkracht om de onderling geëxporteerde producten te kunnen slijten. In de tweede plaats zijn de krachtsverhoudingen in de meeste Europese landen om de neoliberale consensus aan de top van Europa te doorbreken gunstiger dan in het land waar overleg en partnerschap tot de 'natuur' van de samenleving lijken te behoren.

Hans Boot