nr. 94 feb 2000 |
Solidariteit
Scholingswerk in de vakbeweging - Ben van Koppen"Begrijpen om te kunnen veranderen""Scholing in de vakbeweging is vakbondswerk en staat dus niet op zichzelf. Vakbondsscholing is geen programma afdraaien of vaardigheden instampen, maar mensen leren hun ervaringen te begrijpen en inspireren tot veranderende activiteiten." Dat is in een notendop het beginselprogramma van Ben van Koppen dat hij zevenentwintig jaar met vallen en opstaan in praktijk heeft gebracht als scholingsmedewerker bij de vakbeweging. Vorig jaar is Ben op zestigjarige leeftijd vervroegd met pensioen gegaan. "Ik ga nu de dingen doen die al die jaren zijn blijven liggen." Vlak voor het zo ver was, gaf hij een terugblik op zijn ervaringen. Om begrijpelijk te maken wat hem bewoog in een organisatie die steeds minder beweegt.In de ruim dertig jaar dat ik Ben ken, is zijn bevlogenheid geen spat minder geworden. Zijn persoon valt samen met zijn werk en de opvattingen daarover. De gesprekken zijn altijd indringend, hij vertelt over de verschillende perioden in zijn leven alsof het gisteren was. Hoe het toeging op een streng rooms-katholieke school voor arbeiderskinderen in Amsterdam West; hoe hij op veertienjarige leeftijd als leerling-leerling in de voetsporen van zijn vader en grootvader het grafische vak binnentrad; hoe hij in een van de buurman geleend zolderkamertje veel las en tekende; hoe hij zich in militaire dienst afsloot van de commanderende sergeanten; hoe hij zich herkende in de leerlingen van de technische school waar hij creatieve handvaardigheid gaf; hoe hij met die jongens op de voorste rij in de schouwburg zat; hoe hij merkte dat de vakbeweging niet het walhalla bleek te zijn dat hij verwachtte; hoe een met kaderleden gemaakte videofilm liet zien dat de problemen van de ploegendienst geen individuele aangelegenheid waren; hoe zenuwachtig de cursisten waren als aan het einde van een scholingsweek hun echtgenoten op bezoek kwamen; hoe mooi het was dat na zeven jaar trekken en duwen door ouders in Epe een vernieuwingsschool werd gebouwd en hoe hij elke keer weer verbaasd was over wat vakbondsleden aanpakten als ze de ruimte kregen. Opstandig"Ik heb zesenveertig jaar gewerkt, maar heb niet het gevoel op m'n lauweren te gaan rusten. Ik pak een oude liefde op. Mijn vader zei altijd: 'je moet goed in je vak worden'. Dat heb ik geprobeerd. Maar hij zei ook: 'daarna kan je alles doen wat je wilt'. Dat is me niet gelukt, het vakbondswerk stond me dat vaak niet toe, dat besloeg bij wijze van spreken dag en nacht. Ik heb altijd het idee gehad, 'dat komt later' en nu is het dan zo ver. Ik ga lezen, musea en concerten bezoeken, van de schone kunsten genieten, op het land werken, hout zagen, op de tractor rijden en al die andere dingen doen waarvan het nooit gekomen is. Ik heb lang gedacht kunstenaar te willen worden, soms zelfs te zijn. Dat is over, maar daar is wel mijn belangstelling gebleven. Als jongetje van veertien leerde ik het vak van de toekomst, lithograaf. Dat werd als een wat artistiek beroep gezien, maar ik vond het namaken, na-apen en zette me af tegen de daar werkende volwassenen, die ook nog eens de eerste mensen waren die ik buiten de katholieke wereld ontmoette. Daarvoor had ik in de gesloten zuil van het katholicisme geleefd: de school, de clubs, de kerk en de woningbouwvereniging. En ook nog als arbeiderskind, dat ingeprent werd dat een dubbeltje nooit een kwartje kon worden. Die nieuwe wereld beviel me niet. Ik leerde het vak, maar was ook de 'duvelstoejager' - boodschappen en allerlei klusjes doen - en werd opstandig, wanneer de chef iemand bij zich riep, liet staan en de les las. Op zaterdag ging ik naar de grafische school voor de algemene vorming die vooral bestond uit knoerten van vermenigvuldigingen en staartdelingen. Het was een contract van vijf jaar, onderbroken door militaire dienst. Daarnaast bezocht ik de avondtekenschool, dat was goed voor het vak. Maar daar kon ik ook mijn gevoel van kunstenaar kwijt en maakte een eigen wereld van tekenen en lezen op een kamertje onder de dakpannen. Na mijn diensttijd heb ik op de Rijksacademie nog een tijdje grafische technieken geleerd. Dat was een totaal ander milieu, voor mij veel te elitair. Toch kreeg ik langzaam een beeld van mijn toekomst. Mijn eigen ervaringen wilde ik aan anderen overdragen. Als werk een noodzakelijk kwaad is, kun je 's avonds leuke dingen doen en je ontwikkelen. Zo werd ik leraar op een lagere technische school en gaf handenarbeid. Daar waren jongens, net als ik, die klaar werden gemaakt voor de fabriek, ik wilde hun iets meegeven dat meer was dan het werk. We bezochten musea, concerten en gingen naar de schouwburg, het was de periode van Actie Tomaat waarin geprobeerd werd het toneel naar de arbeiders te brengen." Inmiddels had Ben ook nog eens 's avonds de MULO en een cursus cultuurpedagogiek gevolgd en om zijn bevoegdheid als leraar te halen, studeerde hij in deeltijd cultureel werk aan een sociale academie. Daar had hij een bijzondere ervaring. "Ik deed een tentamen, had de boeken uit mijn hoofd geleerd en wist precies waar alles stond. Maar ik zakte. De docent zei: 'je weet alles, maar uit niets blijkt dat je het ook begrepen hebt'. Dat was voor mij een ommekeer. Leren is niet weten, maar begrijpen, nadenken en er over kunnen praten." OntslagDit gebeurt allemaal in de tweede helft van de jaren zestig. Op de technische school gaat het Ben goed. Het was de SETO, School voor Eenvoudig Technisch Onderwijs in de Amsterdamse Spaarndammerbuurt, waar jongens zaten die op één of andere manier vast waren gelopen op de lagere school. Het onderwijs maakte een vernieuwing door en het vakonderwijs werd vergezeld door algemeen vormende vakken. Vaak leidde dat tot een tweespalt onder de leraren. De oude garde die het toekomstige vak centraal stelde, de doorwerking van de oude Ambachtsschool, 'niet praten, maar poetsen'. De vernieuwers die het onderwijs verbreedden en leerlingen wilden stimuleren tot algemene ontwikkeling. Het vak van Ben, creatieve handvaardigheid, kon daarin een brugfunctie vervullen. En dat gebeurde. De twee groepen leraren raakten met elkaar in discussie, organiseerden een wekelijkse vergadering en kwamen tot een gezamenlijk programma. Daarin werden de deuren naar de samenleving geopend en kreeg de school een plaats in de maatschappij. De school kwam in beweging, waarin de directie van de school niet meeging en letterlijk en figuurlijk buiten kwam te staan. Een conflict was geboren. Na veel gedoe werden uiteindelijk vier leraren ontslagen, van wie Ben er één was. Een jaar van actie volgde, de ouders steunden massaal de leraren, de school werd bezet en opengesteld voor de buurt, de Eindhovense toneelgroep Proloog maakte haar eerste actietheater en speelde dat op een zondagmorgen in de bezette school. Er volgde een demonstratie van ouders en leraren en een bezetting van het kantoor van het schoolbestuur. Onder die druk werden twee leraren weer aangenomen, Ben niet. "Kijk ik op deze periode terug, heb ik twee dingen geleerd. Ten eerste, de kunsten vormen een mooi deel van het leven, ontplooiing daarin is verrijkend, maar waar het om gaat is dat jongeren en mensen in het algemeen voor hun eigen zaken, voor hun eigen belangen opkomen. Ten tweede, de verhoudingen tussen mensen zijn verbonden aan maatschappelijke structuren, dat wil zeggen dat veranderingen in die verhoudingen gericht moeten zijn op die structuren en dat betekent democratie en zeggenschap. Mijn conclusie was: als ik daaraan wil meedoen, moet ik bij de vakbeweging zijn en vanuit mijn achtergrond was dat scholingsmedewerker. Ik dacht in het walhalla terecht te komen, maar dat viel vies tegen. Ik verzeilde in een nieuwe zuil. Alles wat daar niet toe behoorde, was niks. Ook hier een keurslijf en een gesloten wereld, waarin het centralisme hoogtij vierde. Maar ik ging aan de slag en kon in de toen nog vaak vijfdaagse cursussen mijn eigen geschiedenis van ervaringsleren in praktijk brengen." ZelfactiviteitBen boft, want de turbulente jaren zeventig zijn begonnen. Ook de vakbeweging wordt omgewoeld en aan scholing wordt veel ruimte geboden. Het boekje van Oskar Negt over 'exemplarisch leren' is in het kritisch onderwijs en vormingswerk voor velen een 'eye-opener' en de methodische uitwerking 'in stappen naar het politiek bewustzijn' werd een handboek. Ben volgt daarin zijn eigen lijn, hij heeft de literatuur bestudeerd tijdens de 'voortgezette opleiding' na de sociale academie, maar wenst niet volgens een nieuwe bijbel te gaan werken. Hij trekt docenten van buiten de vakbeweging aan die samen met hem proberen de verbanden aan te brengen in de veelheid van ervaringen die mensen in hun werk en bond opdoen. "Ik begon te luisteren naar wat de cursisten te vertellen hadden. En dat was veel. Ook, omdat in de eerste jaren mensen uit verschillende bonden en bedrijfstakken bij elkaar kwamen. Zowel de overeenkomsten als de verschillen gaven veel aanleiding tot discussie. De problemen die daarbij op tafel kwamen, bleken niet aan de persoon, de bond, de sector of het bedrijf vast te zitten. Mijn taak was steeds te proberen het gemeenschappelijke, het collectieve naar voren te halen. Dat is een langzaam proces, waarin zo'n groep eerst een paar dagen nodig heeft om te ontdooien om op elkaar in te kunnen gaan. Dan kwam vanzelf wel aan de orde wat er gedaan werd om die problemen aan te pakken, hoe succesvol dat was, waarom het niet lukte, hoe het beter kon en wat daar voor nodig was. Maar ook hier werd steeds de zelfactiviteit van mensen benadrukt. In hun werk en bond betekende dat zelforganisatie met andere leden en collega's om veranderingen tot stand te kunnen brengen. In dit proces maakte ik gebruik van teksten, de zogenaamde theorie, die het mogelijk maakte de ingebrachte ervaringen te begrijpen en mogelijke oplossingen door te lichten. Dat was een belangrijke breuk met het verleden. Niet het beleid van de bond of het programma van de cursusleider stond boven aan de agenda, maar de praktijk van de cursisten. De tijd die daarvoor nodig is, was er gelukkig. In wat genoemd werd de 'topcursus' - eerder heette dat de centrale kaderschool - de top van het scholingsprogramma na eerdere cursussen, kwamen actieve kaderleden een aantal keren een week terug en in die tussentijd werden opdrachten uitgevoerd die daarna besproken werden. Voor zo ver ik dat uit eigen ervaring nog niet wist, werd duidelijk dat er in het leven meer is dan het werk en de bond. Zo werkt bijvoorbeeld de ploegendienst direct door in het privé-leven van mensen. Daarover werd in eerste instantie niet gesproken, dat was privé en individueel. Eén van de mooiste resultaten hebben we geboekt, toen we een film maakten van die doorwerking van de ploegendienst in de thuissituatie. Bij een bedrijf met een sterke kadergroep is die film in de kantine vertoond. De discussie die daarop volgde, heeft een belangrijke rol gespeeld in het binnenhalen van de vijfploegendienst. Soms gingen we te ver in deze benadering. We lieten de vrouwen van de cursisten, want het waren toen nog vooral mannen, een brief schrijven over hun 'vakbondsman'. Voor de kinderen bleek hij 'papa FNV' te zijn die nooit ergens tijd voor had. Dat was soms behoorlijk schokkend. In latere cursussen organiseerden we aan het slot van de scholing een bijeenkomst met de echtgenoten. Dat was minder een overval en meer open, hoewel de zenuwachtige spanning er niet minder om was." Zoals aan het voorbeeld van de ploegendienst te zien is, wordt scholing vakbondswerk, wanneer een concrete relatie wordt gelegd met de bedrijfs- en vakbondspraktijk. De scholing treedt dan buiten de muren van het scholingsinstituut en wordt opgenomen in het werk van een kadergroep. Maar daarmee komt buiten die muren het vakbondsbeleid in discussie. "Dat is altijd een moeilijk punt. Wat in het lokaal van het scholingscentrum gebeurt en de instemming krijgt van de cursisten, roept zelden vragen op. Maar komt het beleid van een bond in het geding en is er in mijn visie pas sprake van vakbondswerk, werd je nog wel eens aan je jasje getrokken worden. Ik heb ooit eens een telefoontje van Stekelenburg gekregen in de tijd dat hij voorzitter van de FNV was. Een bestuurder van de Industriebond FNV had geklaagd dat zijn leden zich na een cursus kritisch hadden uitgelaten over het groeiend aantal uitzendkrachten in een bedrijf, waartegen de bond geen stelling nam. Mij werd tactisch verteld dat dit soort klachten niet meer moesten voorkomen." CentralismeVanaf de tweede helft van de jaren zeventig komen er veranderingen in het scholingswerk. Eerst was dat een richtingenstrijd, die ook elders in de vakbeweging werd uitgevochten. Academici zonder arbeidservaring kwamen binnen, de kansel keerde terug en de loonstrijd werd gepredikt. Weliswaar werd het vakbondsbeleid niet gespaard, maar aan die kritiek werden de ervaringen en problemen van vakbondsleden ondergeschikt gemaakt; een nieuw centralisme deed zijn intrede. Dit leidde tot onverkwikkelijke conflicten, waarin onder andere de benadering van Ben onder vuur kwam te liggen. Dit uitte zich bijvoorbeeld in het wel of niet scholen van ondernemingsraden. "Ondanks alle beperkingen was voor mij de ondernemingsraad een gegeven, actieve vakbondsleden waren er lid van en deden daar allerlei, vaak tegenstrijdige ervaringen op. Mij bood dat prima aanleidingen om de kwestie van de medezeggenschap te bespreken en het te hebben over de voorwaarden waaronder een ondernemingsraad een instrument van de kadergroep kon worden. Dat standpunt werd me niet in dank afgenomen. Dat gebeurde later opnieuw niet, toen ik kritiek had op de eenzijdige cursussen voor ondernemingsraden, waarin het alleen maar ging om wetskennis en vaardigheden en de koppeling met het vakbondswerk werd losgelaten." Een andere verandering was een werkverdeling onder de scholingsmedewerkers naar sectoren. Industrie, bouw, overheid enzovoort. Zo zou deskundigheid in een sector opgebouwd worden. Ben vond dat een verarming. Omdat juist de ervaringen en de problemen die een sector overstijgen, mensen inspireren tot meer algemeen geldende inzichten. Toen bleek dat zijn collega's weinig belangstelling hadden voor de politiebond - 'reactionaire sector' - ging hij geleidelijk aan steeds meer met deze bond samenwerken. "Ik vond de politiebond en de actieve kaderleden daarin steeds interessanter worden. Binnen de kortste keren ging het over de bevelsverhoudingen, de vrijheid van meningsuiting en de inzet van de politie bij allerlei vormen van sociaal protest. Er waren weerstanden, enkele mensen liepen kwaad weg en sommigen mochten van hun commissaris niet meer terugkomen, maar over het geheel genomen werd zonder problemen de maatschappelijke functie van de politie ter discussie gesteld. Het was de tijd van de Rotterdamse hoofdinspecteur Kalma die in 1977 deelnam aan een protestdemonstratie naar aanleiding van de zogenaamde zelfmoord van drie mensen van de RAF. En het was in 1980 de tijd dat politiemensen weigerden als ME'er ingezet te worden tegen de demonstranten bij de kerncentrale in Doodewaard. Je kunt het je nu nauwelijks voorstellen, maar overal in het land waren er discussiegroepjes van maatschappijkritische politiemensen. De positie van het scholingswerk werd daardoor versterkt. Na in de jaren tachtig onder meer betrokken te zijn geweest in de oprichting van werkgroepen 'vrouwen', 'allochtonen' en 'homoseksuelen' binnen de politiebond, werd mij gevraagd een scholingsproject van vijf jaar op te zetten dat zich tot alle regio's moest uitstrekken. Dat ben ik gaan doen en heb ik vorig jaar afgesloten." ScholingsprojectDit project beschouwt Ben als een waardige afsluiting van zijn scholingswerk. Hij richtte zich op de werkvloer en leidde in alle regio's en afdelingen teams op die de scholing van hun collega's voor hun rekening namen. Zoals in veel bonden waren de structuren binnen de politiebond verstopt. Op centraal niveau en in de regio's werden naar verhouding goede arbeidsvoorwaarden afgesloten, maar van vakbondswerk aan de voet van de bond was nauwelijks sprake. Het traditionele vakbondskader was nauw betrokken in allerlei vormen van overleg en had weinig vertrouwen in de mobiliserende mogelijkheden van de scholingsteams. Daarom werden voor de teams nieuwe mensen benaderd die dit project wilden trekken. In de Inleiding bij het Scholingsplan 1999 geeft Ben de volgende toelichting: "Er is geen automatische betrokkenheid bij het vakbondswerk. Betrokkenheid van de leden zal je moeten organiseren. (...) De leden moeten de bond op de werkplek tegenkomen. (...) De eerste prioriteit van het afdelingsbestuur in de regio moet in de komende tijd zijn: het betrekken van de leden bij het vakbondswerk. Daaraan kunnen de scholingsteams een belangrijke bijdrage leveren. (...) De vakbond moet op de werkvloer duidelijker aanwezig zijn. Dit om de leden in hun activiteiten en vragen te ondersteunen, maar ook om de groei van de bond in het bedrijf te realiseren." Ben 's beslissing om in 1994 de coördinatie op zich te nemen van een dergelijk langjarig scholingsplan werd beïnvloed door de veranderingen in de vakbondsscholing. De cursussen zijn korter en meer en meer gericht op vaardigheden en op kennis van beleidsinstrumenten. In die zin is de scholing een afspiegeling van het algemene beleid van de vakbeweging. Een sterke individualisering van de belangenbehartiging, de toenemende juridische professionalisering daarvan en de afnemende mogelijkheden tot zelfactiviteit van de leden. "De beweging is er uit, de bonden vormen geen gevaar meer voor degenen die in deze samenleving de dienst uitmaken." Hans Boot |