nr. 97 juli 2000 |
Solidariteit
Fundamenteel bezien - intermezzo (vervolg)Centrum en periferie als kantoor en fabriekHet intermezzo in het vorige nummer van Solidariteit krijgt een vervolg. In het eerste intermezzo in ons 'feuilleton' over het kenniskapitalisme hebben we het proces van globalisering enigszins geografisch afgebakend, deze keer gaan we in op de vraag of in die regio's sprake is van een verschillend type kapitalisme. Is de aanduiding 'communicatie- en informatiekapitalisme' exclusief van toepassing op de rijke centrumeconomieën? En moeten we de achtergebleven economieën in bijvoorbeeld Mexico, Oost Europa en Indonesië benoemen als 'industrieel kapitalisme'?Op voorhand kan ik zeggen dat, volgens mij, het kapitalisme altijd op een andere manier benaderd is. Als in het verleden sprake was van 'industrieel kapitalisme' kon het concrete bestaan geografisch wel beperkt zijn tot bijvoorbeeld Europa, maar dan had dit begrip toch een inhoud die de hele wereldgeschiedenis vertegenwoordigde. En wel, omdat het effecten had op de hele wereld, in de vorm van handel, kolonialisme, imperialisme, veroveringsoorlogen enzovoort. In die zin schreef het industrieel kapitalisme al wereldgeschiedenis, toen de concrete kapitalistische productie nog verkeerde in de fase van regionale economieën van de tegenwoordige centrumeconomieën. Zo zal het ook zijn met het 'kenniskapitalisme'. De vijf fasen van RostowHet bijzondere van de globalisering van de laatste decennia is dat de kapitalistische productie zich over de wereld ging verspreiden en daarmee nog bezig is. Bovendien zijn in dit verspreidingsproces patronen te ontdekken. Een dergelijk patroon is in het vorige nummer geschetst, een pessimistisch patroon: de onderontwikkeling staat in dienst van de ontwikkeling. Het patroon van een contradictie, waarin een deel van de mensheid steeds verder weg zinkt in de ellende, terwijl een ander deel steeds welvarender wordt. Daarbij raadpleegden we 'oude' publicaties van Amin en Frank zo'n dertig jaar geleden. Onder de 'oude knarren' bestond echter ook een optimistische opvatting, namelijk die van Walt Whitman Rostow. Zijn boek "De vijf fasen van de economische groei" (Aula Boeken, Utrecht 1959) maakte in het begin van de jaren zestig grote indruk op economiebeoefenaars en andere geïnteresseerden. De theorie van Rostow kwam in het kort hier op neer. De onderontwikkelde economieën hebben het inderdaad zwaar te verduren. Maar er is licht aan het eind van de tunnel. De rijke landen hebben in de achttiende en negentiende eeuw hetzelfde meegemaakt: uitbuiting, armoede, kinderarbeid, onderdrukking enzovoort. Door die fase moet elke economie nu eenmaal heen. Rostow bracht zelfs in de ontwikkeling van achterstand naar rijkdom vijf fasen aan. 1. De traditionele samenleving met een statische economie. Dat wil zeggen: wel groei, maar groei die door weersomstandigheden, oorlogen, epidemieën en misoogsten weer ongedaan wordt gemaakt, waardoor de samenleving rond hetzelfde economisch niveau blijft schommelen. 2. De aanloopperiode naar economische groei, die Rostow voor West Europa in de zeventiende en achttiende eeuw situeert. "Toen vonden de inzichten van de moderne wetenschap en techniek hun neerslag in nieuwe productiestructuren, zowel in de landbouw als in de industrie (...) Alle gebeurtenissen, die liggen na het einde van de Middeleeuwen [het tijdperk van het handelskapitalisme, zou de marxist zeggen] zijn van belang voor het scheppen van de voorwaarden voor de start van West Europa." (pagina 20) 3. De periode van de 'selfsustaining growth', de zichzelf aanzwengelende en ondersteunende groei ("Akkumuliert ...", zou de marxist zeggen). "Groei en vooruitgang worden een normaal verschijnsel in de samenleving."( pagina 22) 4. De ontwikkeling tot volledige wasdom met een, weliswaar fluctuerende, maar regelmatige groei, en een door de bank genomen investeringsquote van 10 tot 20 procent, waardoor de toeneming van de productie steeds de bevolkingsaanwas overtreft. 5. Het tijdperk van de massaconsumptie, een toestand die inderdaad bestond, toen het boek door Rostow geschreven werd. Niet algemeen geldendDe kern, en tevens het zwakke punt, van zijn opvatting is uiteraard dat hij een bepaalde historische ontwikkeling in een bepaald geografisch gebied voor universeel, dat wil zeggen algemeen geldend, verklaarde en dat zelfs met statistisch materiaal poogde te staven. Zo situeerde hij in de periode 1949-1959 Groot-Brittannië, Frankrijk, de Verenigde Staten, Duitsland en Zweden in de fase van massaconsumptie. Turkije, Argentinië, Mexico en in de laatste jaren van die periode ook China en India zag Rostow in de fase van de start, de 'selfsustaining' groei. Maar behoudens deze algemeen geldende verklaring, had hij zich ook niet afgevraagd of de groei van de ene economie niet plaatsvond dankzij de achterblijvende ontwikkeling van de andere. In die zin kan men het werk van Amin en Frank, dat aan het einde van de jaren zestig en in de jaren zeventig grote belangstelling trok, beschouwen als de kritiek op Rostow. De laatste leek afgedaan, totdat ... in de jaren tachtig Japan een economische grootmacht was geworden. Maar meer nog, de 'four little tigers' (Hongkong, Singapore, Taiwan en Zuid-Korea) lieten zich nadrukkelijk als economieën van formaat zien, daarbij verder achtergebleven economieën (Filippijnen, Indonesië, Maleisië) met zich mee slepend. Ze waren begonnen met onze vroege vormen van productie: textiel, kleding, lederwaren en schoeisel. Arbeidsintensieve vormen van productie, die gevolgd werden door zware industrie als scheepsbouw en autofabricage, daarbij textiel, schoeisel en dergelijke overlatend aan de nieuwkomers als de Filippijnen en Indonesië. Rostow leek teruggekeerd, totdat ... de Azië-crisis het lot van de 'four little tigers' en hun nasleep weer naar het patroon van Amin en Frank scheen terug te verwijzen. Kortom, het lijkt erop dat beide opvattingen een deel van de werkelijke ontwikkeling hebben belicht. VrijhandelszonesSinds Rostow, Amin en Frank is het kapitaal van de rijke centrumeconomieën zich ook nadrukkelijker in de achtergebleven economieën gaan nestelen en heeft daar bijgedragen aan een bepaalde vorm van kapitalistische ontwikkeling. De meeste achtergebleven economieën kennen tegenwoordig wel hun vrijhandelszones, als de 'maquiladores' in Mexico, waar ondernemingen uit de centrumeconomieën hun arbeidsintensieve werkzaamheden (veelal assemblage) laten verrichten. De bijdrage van deze trek van het 'rijke kapitaal' aan de ontwikkeling van de achtergebleven economieën zou, zij het op geheel andere schaal, vergeleken kunnen worden met de ontwikkeling van de Kempen in Brabant als gevolg van de vestiging van Philips (hetgeen ook alles van doen had met de goedkope, relatief achterlijke arbeidskracht). Ware het niet dat het internationale kapitaal de Staat boven het hoofd is gegroeid en dus naar gebieden kan komen, maar ook weer wegtrekken, al naar gelang de kapitalistische logica dat voorschrijft, zonder dat een Staat zich er mee kan bemoeien. Deze stimulering van achtergebleven economieën maakt een conclusie onzeker over de inhoud van de vlekken en de open gebieden, met name in het middengedeelte van de piramide. Maar ongetwijfeld zullen bepaalde gebieden zich tot de subtop kunnen opwerken en de status van metropool krijgen. Dat alles heeft dan wel betrekking op het industriële kapitalisme. Tegen deze achtergrond dienen we het globaliserend informatie- en communicatiekapitalisme te plaatsen. Geen ingrijpende verschuivingenZal dat tot ingrijpende verschuivingen leiden? Mij lijkt vooralsnog van niet. Uiteraard kennen de achtergebleven economieën inmiddels ook hun 'wizkids'. De universiteiten aldaar leveren ook intellectuelen af. Er gaan studenten naar universiteiten in de rijke centrumeconomieën. Maar dat leidt in vele gevallen tot de tegengestelde beweging van de 'brain drain': afgestudeerden uit achtergebleven economieën blijven in de rijke economieën hangen of pogen, als ze in het eigen land zijn opgeleid, naar de rijke economieën te emigreren. Meer in het algemeen leiden de grote verschillen in rijkdom en politieke stabiliteit tot een trek van waardevolle arbeidskracht naar de rijke economieën en vormen daar mede de zogenaamde problematiek van de asielzoekers. En het is nu juist deze ontwikkelde arbeidskracht, die het informatie- en communicatiekapitalisme in zijn perifere economie zou moeten schragen. Waarschijnlijk staat daartegenover dat typische communicatie- en informatiebedrijven uit de rijke economieën delen van hun bedrijfsvoering naar achtergebleven economieën zullen overbrengen en daar de autochtone ontwikkelde arbeidskracht zullen aantrekken. Maar dat geschiedt dan ook weer binnen de logica van 'das Kapital', dat wil zeggen: niet gevoed door de drang achtergebleven economieën te ontwikkelen. En daarom zal, lijkt me, het globaliserend informatie- en communicatiekapitalisme geen ingrijpende verschuivingen tussen de centrumeconomieën en de perifere economieën te zien geven. Wellicht zullen ook binnen het kenniskapitalisme 'little tigers' naar boven komen drijven. Met name, indien de huidige 'tijgers' zich als industriële economieën verder ontwikkelen en in de piramide in de richting van top zullen stijgen. Maar die zullen dan, evenmin als in het industriële kapitalisme, de algemeenheid van de theorie van Rostow kunnen bevestigen. Eerder dringt zich het beeld op van het klassieke bedrijf uit het industriële kapitalisme dat gekenmerkt werd door een scheiding van ontwerpmanagement en controle enerzijds en uitvoering anderzijds. Vertaald naar de piramide: de vlekken in de top zullen het 'kantoor' (ontwerp, management, controle, kortom gebruik van kennis) van het geglobaliseerde kennis- en industriëel kapitalisme vormen en de blanco delen, de perifere economieën, de 'fabriek' (de uitvoering). Wim Boerboom |