nr. 97 juli 2000 |
Solidariteit
Verborgen of vergeten geschiedenis - arbeidersontwikkelingZonder actie geen kennisTegenwoordig spreken we van scholing en vorming van werknemers. Honderd, negentig jaar geleden was hiervoor de term arbeidersontwikkeling in zwang. De oudste vakorganisaties bestonden op dat moment al zo'n dertig, veertig jaar. De politieke arbeidersbeweging met daarbinnen organisaties als het Nationaal Arbeids Secretariaat en de Sociaal Democratische Arbeiders Partij waren van de grond gekomen. In 1906 ging het Nederlands Verbond van Vakverenigingen (NVV) van start en drie jaar later twee andere vakcentrales, het Christelijk Nationaal Vakverbond (CNV) en het R.K. Vakbureau.Aan het eind van de negentiende, in het begin van de twintigste eeuw verwerken pioniers uit de arbeidersbeweging en de eerste wetenschappers de positie en het functioneren van vakverenigingen en de betekenis van het socialisme. Er is een behoefte perspectief te geven aan de strijd voor het algemeen kiesrecht en de acht-uren-werkdag. Ze schrijven interessante werken, nog steeds waardevol als primaire bron en boeiend om te lezen. We kunnen namen noemen als Bymholt, Domela Nieuwenhuis, Heldt, Hudig, Vliegen en de auteurs van de eerste gedenkboeken over vakorganisaties. Voor de liberale voorzitter van het Algemeen Nederlandsch Werklieden Verbond, de meubelmaker B.H. Heldt, was de term klassenstrijd taboe. Daarentegen bestudeerden en beoordeelden de socialistische voormannen en een enkele voorvrouw de maatschappijgeschiedenis juist vanuit het begrip klassenstrijd. Henriette Roland Holst komt in 1902 met het eerste deel van het nog steeds gelezen "Kapitaal en Arbeid in Nederland" uit. Zij allen leveren materiaal voor studie en overdenking. En daarbij moeten we tevens in herinnering roepen dat de werken van Marx en Engels, en bijvoorbeeld de vertaling van Het Kapitaal van Marx door Frank van der Goes, één van de twaalf apostelen van de SDAP, als klassieke bronnen van studie werden beschouwd. OnderlegdheidIn de bladen van de vakverenigingen wordt veel geschreven over het nut van kennis, je kunt je als arbeider emanciperen door het lezen van goede studieboeken en romans. Die worden dan ook genoemd, gerecenseerd en aanbevolen. We nemen het bondsorgaan van de Metaalbewerkersbond. In "De Metaalbewerker" van 14 december 1912 wordt uiteengezet wat de betekenis is van kennis over de geschiedenis van sociale verhoudingen en de arbeidersbeweging: "Georganiseerd zijn, is de eerste plicht en het eerst nodige, maar daarnaast moet direkt gestreefd worden naar het bijbrengen van de nodige kennis, om de verantwoordelijkheid van het lidmaatschap te voelen. Het is lang niet voldoende, om kontributie-betalend lid te zijn, want de organisatie heeft vooral nodig werkende, propagerende en besturende leden. Mensen, die de nog ongeorganiseerde massa in fabriek en werkplaats het juiste inzicht in de maatschappijverhoudingen en ons daaraan aangepast organisatiestandpunt weten bij te brengen. Dat is niet het gemakkelijkste werk en iedereen voelt wel, dat daarvoor nodig is, onderlegdheid." Al voordat in de SDAP de Arbeiders Jeugd Centrale (AJC) en het Instituut voor Arbeidersontwikkeling werden opgericht, stonden praktische vorming en het bijbrengen van kennis van en gevoel voor natuur en maatschappij al hoog in het vaandel. We nemen de SDAP-vereniging "Kennis is macht" uit 1911. Zij beoogde de jongelui van veertien tot achttien jaar, jongens zowel als meisjes, zoveel mogelijk te geven wat de bezittende klasse haar had onthouden. Een voortgezette opleiding na de lagere school, laat staan een wetenschappelijke studie, lag buiten het bereik van arbeiderskinderen. Daar was geen geld voor. Na de lagere school, op twaalf-, dertienjarige leeftijd gingen arbeiderskinderen naar fabriek, werkplaats, winkel, kantoor of naar de zeemacht om bij te dragen aan het gezinsinkomen. Wat vader binnenbracht, was niet voldoende om van rond te komen. Laat staan als een vrouw, weduwe geworden, alleen de zorg had voor de kinderen. Dan was het bittere armoede. Slechts de uitzonderlijke begaafde zoon of dochter uit een arbeidersgezin had soms de kans of het geluk om via de ULO (Uitgebreid Lager Onderwijs) op de kweekschool terecht te komen en onderwijzer(es) worden. Het was een weg naar sociale mobiliteit. Deze sociaal-democratische vereniging benadrukte het belang van algemene kennis en lichamelijke ontwikkeling en ontspanning. Maar het ging om meer. Daarnaast was het wel de bedoeling dat de jonge arbeiders, de jeugdige leerlingen, inzicht verwierven in de proletarische strijd. Onderwerpen die in dat verband aan orde kwamen waren: geschiedenis, letterkunde, staatsregeling, gezondheidsleer, alcoholisme, maatschappijleer met het oog op het socialisme. En ook wekelijks gratis gymnastieklessen door bevoegden. Naar de zeden van die tijd voor jongens en meisjes afzonderlijk gegeven. Henriette Roland Holst was van mening dat dit vormingswerk de actie niet in de weg moest staan, maar er mee verbonden moest zijn: "De socialistische opvoeding der jeugd voltrekt zich slechts gedeeltelijk door de ontwikkeling, die zij door middel der pers en van brochures, door cursussen enz. deelachtig wordt. Deze opvoeding moet aangevuld worden door de strijd, de actie en wel omdat het onmogelijk is, een bepaald punt aan te geven waar de vergaarde kennis de jonge arbeid(st)ers eerst geschikt maakt aan de strijd deel te nemen, terwijl omgekeerd de strijd zelf het leerzaamste opvoedingsmiddel is." Internationale arbeidersbewegingOnderstaande leergang had ik zelf wel willen volgen Op de donderdagavonden 23 en 30 januari en 6 en 13 februari 1913 sprak Henriette Roland Holst van acht tot tien uur 's avonds in de grote benedenzaal van het Geheel Onthouders Koffiehuis in de Nieuwe Molstraat 19 in Den Haag. Onderwerp: de geschiedenis van de Internationale Arbeidersbeweging. Misschien hadden de studerende arbeiders "Kapitaal en Arbeid" voor zich liggen en behoefte aan een antwoord op de vraag waarom het proletariaat in Nederland zo anders was als elders in omringende landen. Roland Holst schrijft over die Nederlandse arbeider: "Te zwak voor zwaren lichamelijken, waren zij natuurlijk even weinig geschikt voor allen arbeid, die oplettendheid en intelligentie vorderde. Een rapport in 1868 door de Engelsche regeering uitgegeven over 'Technical or industrial education' in verschillende landen, noemt de Nederlandse arbeiders 'groote jeneverdrinkers, slecht gevoed, zwak van gestel, totaal onkundig en verwonderlijk onhandig in 't behandelen van alle gereedschap, waarmee zij van der jeugd af aan niet gewend waren'. Verder worden zij genoemd 'ongeveer de slechtst onderwezenen en opgeleidden van geheel westelijk Europa, traag en loom, als de waters die kruipen door hun polders'." Hoe zag het programma eruit? De eerste avond sprak Roland Holst over de arbeidersbeweging vóór de eindoverwinning van de bourgeoisie. Dat was de periode van 1815 tot 1848. Een trefwoord voor die periode is het utopisch socialisme. Engeland en Frankrijk zijn toonaangevend. Een week later behandelde zij de jaren van 1848 tot 1870 toen de bourgeoisie aan het roer stond. Het kapitalisme expandeerde op het vasteland van Europa. Zij stipte aan: Marx en de Internationale, Proudhon en het antiparlementarisme en Lassalle en de Duitse arbeidersklasse. Haar verhaal wordt afgesloten met de oorlog tussen Duitsland en Frankrijk en de Commune van Parijs. De derde fase die zij voor de geschiedenis van de arbeidersbeweging onderscheidt, is die van 1871 tot 1900. Zij beschrijft de gevolgen van de oorlog van 1870 en de betekenis van de Duitse sociaal-democratie voor de Europese arbeidersklasse. Op de laatste avond verhaalt ze over de arbeidersbeweging onder het imperialisme. De mensen waren er zelf bij. Het was een eigentijdse geschiedenis. De arbeiders konden de klassentegenstellingen aan den lijve vaststellen, revisionisme en syndicalisme waren bekende begrippen en met werkstakingen zullen alle deelnemers wel persoonlijk ervaring hebben gehad. OproepIn Nederland kwam het moderne kapitalisme later van de grond dan in omringende landen en dat bepaalde de toestand en de mentaliteit van het proletariaat. We weten niet wat Henriette Roland Holst die avonden in Den Haag allemaal letterlijk heeft gezegd. Veel zal ze ontleend hebben aan haar eigen leerboek, waaruit we een fraaie passage citeren: "De geest van rebellie, de hardnekkigheid, de wilde begeerlijkheid die de Fransche en Engelsche arbeiders in de eerste helft der eeuw, daarna de Duitsche en Belgische bezielde, was de geest van een door het kapitalisme geschapen proletariaat. Zij voelden zijn werkingen, zij hadden de kontrasten die het schiep altijd voor zich: hutten en paleizen, rijkdom en ellende, lediggang en gezwoeg, vermeerderend door het werk hunner handen. De Nederlandsche proletariër voelde zich niet onmisbaar, maar overbodig; hij onderhield de maatschappij niet, maar zij hem; hij brulde niet 'recht op arbeid', maar smeekte om een aalmoes. De rijken waren geen vijanden, levend van zijn zweet en bloed, maar goede menschen, weldoeners, op wier beurs hij teerde; de fabrikant vooral, zagen we, verscheen in een aureool van menschenmin. De levensstemming van den Ned. proletariër was niet eene van verzet, maar van berustende lijdzaamheid." Roland Holst zal het niet bij die karakterisering hebben gelaten, haar betoog zal afgerond zijn met een oproep aan deze geschiedenis van 'berustende lijdzaamheid' een einde te maken. Harry Peer Bronnen: |