welkom
boeken
inhoud

“Versterk de vakbeweging” is het motto dat het blad Solidariteit voert sinds de oprichtingsvergadering in oktober 1982 en het nul-nummer van maart 1983. Een hartenkreet van velen tijdens de lange geschiedenis van de vakbeweging, over de hele wereld. Op zich dus niet zo’n bijzonder motto.

Hans Boot

Inleiding

Toch zit er meer achter voor de leden van de verschillende FNV-bonden, die tot het initiatief van Solidariteit besloten. Het was niet voor niets de periode van het inmiddels beruchte Van Veen/Kok-akkoord, dat als één van de dieptepunten van de recente vakbondsgeschiedenis beschouwd kan worden. Na een koopkrachtdaling van 5 tot 8 procent in de periode 1980- 1982 en temidden van een snel stijgende werkloosheid werd in november 1982 de prijskompensatie opgegeven voor het herstel van ’de’ ekonomie. Resultaten: een, voor de geïndustrialiseerde landen, uniek hoge werkloosheid en loondaling; afbraak van het stelsel van sociale zekerheid; een zeer beperkte arbeidstijdverkorting; en een forse stijging van de winsten.

Blad Solidariteit als hulpmiddel

Zonder trots kunnen de oprichters van Solidariteit vaststellen dat hun afwijzing van dit ’offer’ terecht is geweest. Evenals hun vrees dat een verdere verzwakking van de positie van de vakbeweging, mede door dit akkoord, in gang is gezet. Ze realiseren zich overigens dat dit terugwijkend beleid van de vakbeweging daarmee niet gestopt wordt en zijn dan ook niet aan de kant gaan staan. Samen met anderen werken ze in hun bond, op hun werk, in bedrijf of instelling aan de versterking van de vakbeweging.

Daarbij is Solidariteit één van de hulpmiddelen. In dit blad worden op basis van ervaringen in de dagelijkse praktijk diskussies gevoerd over het meedenk-beleid van de vakbeweging en de koers naar een strijdbare vakbeweging. Onafhankelijk van welke politieke partij dan ook, tracht Solidariteit een kontakt, een bundeling tot stand te brengen tussen kritiese geluiden, stromingen of groepen binnen de vakbeweging. Over de grenzen van de afzonderlijke bonden, bedrijven en instellingen heen. Behalve in de inhoud van het blad komt dit bijvoorbeeld tot uitdrukking in de deelname, of initiatieven daartoe, aan solidariteitskomitees (zoals bij de britse mijnstaking in 1984- 1985 en de rotterdamse havenstaking in 1987) en aan de vredesstrijd door de vakbeweging. Verder organiseert Solidariteit een maandelijks vakbondskafee in Amsterdam en minstens één keer per jaar een lezerskonferentie.

Lezerskonferenties

Op één van die lezerskonferenties, 10 en 11 juni 1988, stond de vraag centraal, die tevens de titel is geworden van dit boekje: “Laten we de vakbeweging uitdrijven?”. Of anders gezegd, laten we de vakbeweging dobberen op de grillige golven van de ekonomie en/of laten we de vakbeweging wegjagen uit bedrijven en instellingen?

Al eerder, op de lezerskonferentie van 23 november 1985, is deze kwestie aan de orde geweest, zij het minder uitgesproken. Het ging toen om de doorvoering van allerlei vormen van flexibilisering buiten de CAO’s en het arbeidsvoorwaardenbeleid om. Een ontwikkeling, die gezien werd als een aantasting van de invloed van de vakbeweging en als een aanslag op haar organisatiekracht, met name op de werkvloer. Een ontwikkeling, die bijvoorbeeld in de “CAO-uitgangspunten 1985-1986” van de Industriebond FNV onderschat werd. Daarin staat namelijk: ”Flexibilisering is voor ons aanvaardbaar - binnen een aantal strakke randvoorwaarden - als het leidt tot meer werk, of in ieder geval beter beschermd werk.” Een volstrekt onwerkelijke verwachting, die kennelijk haar rechtvaardiging vond in de nota “Industrieel herstel”, die de Industriebond FNV in 1983 uitbracht. Daarin wordt de meedenk-filosofie ten top gevoerd: “Het herstel van de industrie in ekonomisch en sociaal opzicht is een terrein waarop de belangen van werkgevers, de vakbeweging en de overheid parallel lopen.” Een dergelijke ontkenning van de machtspositie van de ondernemers maakt de weg vrij voor een beleid van flexibilisering, dat de belangen van de arbeiders* schaadt. Verlies aan vertrouwen in de vakbeweging zal daarvan een onvermijdelijk gevolg zijn.

Foto lezersconferentie  

Aan u heb ik niets

De vraag of er in Nederland sprake is van ’vakbondsuitdrijving’, in de betekenis van ’union-busting’, gaat veel verder. We kennen dit verschijnsel van systematiese verhindering van vakorganisatie op bedrijven en instellingen uit de vroege geschiedenis van de nederlandse vakbeweging. Daarbij ging het vrijwel altijd om de erkenning van de vakbonden als onderhandelingspartij en uitsluiting van vakbondsleden tijdens en na stakingen. Een strijd die bijvoorbeeld later rond de Eenheids- vakcentrale (EVC) terugkeerde. Verder lijkt deze uitgesproken vakbondsvijandigheid in tegenspraak te zijn met de traditie van de nederlandse arbeidsverhoudingen. Een traditie die, over het geheel genomen, gekenmerkt wordt door een ’konstruktieve samenwerking’ tussen vakbeweging, ondernemers en overheid.

Toch hebben konserns als Philips (tot voor kort), Dow Chemical (tegenwoordig: Dow Benelux), C & A, Esso en IBM en een aantal banken al jaren sukses met hun strijd tegen de vakbonden. Vakbondsinvloed in die bedrijven is zeer gering of helemaal afwezig. Kennelijk geïnspireerd door dit ’sociaal beleid’ en onder invloed van ervaringen in andere landen hebben met name multinationale ondernemers zich de laatste jaren gebogen over de mogelijkheden van union busting-praktijken in Nederland. In een nota van de Beleidsgroep Arbeidsvoorwaarden van het Nederlands Christelijk Werkgeversverbond stellen zij nadrukkelijk de positie van de naoorlogse vakbond ter diskussie, die “als monopolist de werknemersbelangen aan de CAO-tafel vertegenwoordigde (...).” Ze bepleiten een beleid, waarin een bedrijfsgebonden “Vereniging van personeel” of ondernemingsraad volwaardige konkurrenten worden van de bonden. Sleutelwoorden in hun visie zijn flexibiliteit en decentralisatie. In een latere versie van de nota keert deze letterlijke aanval op de vakbeweging niet terug. Een toelichting van één van de leden van de beleidsgroep, bankonderhandelaar Crijns, is niettemin verhelderend: “De vakbeweging moet zeker niet verdwijnen. Integendeel (...). Een verantwoordelijke vakbeweging met een redelijke organisatiegraad is een groot goed en nuttig als reguleringsmechanisme.” Met andere woorden, een vakbeweging die de macht van de ondernemers aanvaardt en daarbinnen namens zoveel mogelijk arbeiders regulerend optreedt. Dat is voor Crijns en anderen een sterke vakbeweging. Dortland van het Verbond van Nederlandse Ondernemingen gaat nog een stapje verder. Hij geeft heel duidelijk aan wat de grenzen van de handelingsruimte van de vakbeweging dienen te zijn: “Wat ik zie gebeuren, is dat de vakbeweging zich moet gaan aanpassen aan de eisen die bedrijven stellen. Maatwerk leveren dus, geen ideologische frasen. Dat zal het eerst merkbaar zijn in sektoren waar de wind van de internationale konkurrentie het scherpst wordt gevoeld. Gebeurt dat niet, dan zullen bedrijven in toenemende mate gaan omzien naar andere overlegpartners en tegen de bonden zeggen: aan u heb ik niets, u kunt gaan.” (Citaten uit de nota zijn afkomstig uit een artikel van Piet Leenders in De Groene Amsterdammer van 27 januari 1988.)

Internationalisering

In ondernemerskringen staat de verdere verzwakking van de tanende vakbondsinvloed dus hoog op de agenda. Het lijkt niet aannemelijk dat die agenda ingrijpend gewijzigd zal worden door de, vriend en vijand verrassende, massale deelname aan de demonstratie/manifestatie van de FNV op 8 oktober 1988. Hoopvol is in ieder geval wel dat minstens 150.000 mensen hebben laten zien dat ze genoeg hebben van de krisis- en bezuinigingspolitiek van de regeringen Lubbers I en II. Tevens hebben ze de van alle kanten gepredikte matheid en moedeloosheid gelogenstraft. Een strijdbaar teken, dat ook afgegeven is tijdens de verschillende CAO-akties in het voorjaar van 1989.

Voor de terugdringing van de ondernemers en voor een breuk met de terugtocht van de vakbeweging is echter meer nodig. Weliswaar zijn ervaringen en ontwikkelingen in het buitenland niet ’zo maar’ over te planten in de nederlandse verhoudingen, de invloed ervan is onmiskenbaar. De doorzettende internationalisering van het kapitalisme zal ook managementstrategieën, gericht op ondermijning en uitschakeling van de vakbeweging, internationaliseren. Daarbij kan gedacht worden aan union busting in de Verenigde Staten, waarbij gespecialiseerde organisatieburoos ingeschakeld worden. Aan vakbondsvrije ondernemingen en zones in bijvoorbeeld Hongkong, Singapore, Zuid-Korea en op de Filipijnen. Aan de thatcheriaanse anti-vakbondswetgeving in Groot-Brittannië en aan de ontslagen van vakbondsmilitanten in België en Frankrijk. De eerder genoemde flexibilisering is immers ook geen ’typies’ nederlands verschijnsel. Evenmin als de verdeling van de werkende bevolking in een relatief kleine, bevoorrechte vaste kern arbeidskrachten, een veel grotere groep met ongunstige arbeidsvoorwaarden en in het verlengde daarvan de groeiende groep thuisarbeidsters en al of niet illegale migranten in de sweatshops. Een verdeling, die de mogelijkheden tot vakorganisatie van de arbeidersklasse bepaald niet versterkt. Verder hebben we ook in Nederland te maken met een toenemende, juridiese regulering van stakingen en andere arbeidskonflikten. Met een hernieuwde belangstelling van de ondernemers voor het middel uitsluiting. Met nieuwe vormen van beheersing van het (arbeids)gedrag onder invloed van de oprukkende komputerisering, zoals persoonskontrole via elektroniese stamkaarten, pasjes en dergelijke. En met een benadrukking van de rol van de medezeggenschapsorganen in het arbeidsvoorwaardenbeleid ten koste van de vakbeweging.

Vakbondsuitdrijving in Nederland?

Al met al genoeg stof voor diskussie voor allen, die een versterkte - in de zin van een strijdbare - vakbeweging voorstaan. Met dit boekje wil de redaktie van Solidariteit een bijdrage leveren aan deze diskussie. Daarin wordt geprobeerd na te gaan wat de geschetste ontwikkelingen te maken hebben met (een variant van) union busting of wat in het nederlands ’vakbondsuitdrijving’ genoemd kan worden. Is daar voor de ondernemers wel aanleiding voor in een periode met voor hen gunstige krachtsverhoudingen? Of is er helemaal geen sprake van een nieuw verschijnsel, maar van een normaal onderdeel in de strijd tussen kapitaal en arbeid, dat hoogstens enigszins aangepast is aan de versneld vernieuwende technologie?

In het eerste deel zijn de bewerkte teksten opgenomen van de inleidingen en enige impressies van de gevoerde diskussies tijdens de lezerskonferentie van 10 en 11 juni 1988. Kort aangeduid: ontwikkelingen in ondernemersland - ondernemingsraad en arbeidsvoorwaardenbeleid, met een praktiese illustratie in de gezondheidszorg - algemene uitwerking flexibiliseringsstrategie - stakingsrecht in Nederland - staking en bedrijvenwerk in de praktijk bij Van den Bergh & Jurgens - en registratie van het (arbeids)gedrag.

In het tweede deel is een interview opgenomen met Johan Stekelenburg, voorzitter van de FNV, waarin de vraag centraal staat of er in Nederland sprake is van een georganiseerde anti- vakbondsstrategie van ondernemers en overheid. Verder wordt in een aantal artikelen ingegaan op ontwikkelingen in de Verenigde Staten: union busting, management-door-stress; in Azië: vrijhandels- en vakbondsvrije zones; in Groot-Brittannië: anti-vakbondswetgeving; in België: strijd tegen ontslag ’vier van Sidmar’.

Tot slot een poging tot een aantal konklusies.

* Hier en in de nog volgende teksten worden met arbeiders ook arbeidsters en met werknemers ook werkneemsters bedoeld.