welkom boeken inhoud |
Het arbeidsproces heeft de laatste jaren een aantal ingrijpende veranderingen ondergaan. Vanuit dat gegeven wil ik de stelling uitwerken dat van die veranderingen een geweldige impuls uitgaat naar de registratie van iedere arbeider en naar de verplichting voor die arbeider méér registratiekenmerken van zichzelf te verstrekken. Een impuls die de mogelijkheden tot kontrole op het (arbeids)gedrag versterkt, en tot organisatie van arbeiders aantast. Louis van de Sanden Prestatiekontrole en registratieOver de eerste verandering in de organisatie van het arbeidsproces zal ik kort zijn, omdat daarover in de andere bijdragen al veel gezegd is. Namelijk het kreëren van een vaste kern arbeidsbezetting en daar omheen inzetbare inleenkrachten met direkt opzegbare arbeidskontrakten. De tweede verandering die ik wil noemen, is de loskoppeling van de bedrijfstijd van de arbeidstijd. Dat heeft tot gevolg - en ik maak het bij RMO Werkspoor Services BV aan den lijve mee: méér overwerk, méér (verkapte) ploegendienst en méér willekeurig vrij. Aan die loskoppeling heeft overigens de vakbeweging een beslissende bijdrage geleverd met de door haar gevolgde strategie van arbeidstijdverkorting. PrestatiebeloningEen derde ontwikkeling is de invoering van andere belonings- en beoordelingssystemen. Ook daarvan ondervind ik bij Stork, de moedermaatschappij van RMO Werkspoor, de gevolgen. Tot nu toe gold, dat wanneer je op verschillende plaatsen en in meer processen inzetbaar was - in mijn geval in lasprocessen - je de kans had in een hogere funktiegroep terecht te komen. Nieuw wordt, dat beoordelingsgesprekken niet meer één keer per jaar zullen plaatsvinden, maar per zes maanden en met sankties. Dit betekent dat er een nauwere koppeling komt tussen beoordeling en salarisverhoging, maar zelfs ook salarisverlaging. Ook in de metaalbedrijven wordt daarbij een andere tendens zichtbaar, namelijk extra beloningen als je je individueel beter inzet: de prestatiebeloning. Dat kan heel ver gaan. Bijvoorbeeld bij het bedrijf Smitweld in Nijmegen, dat als ik me niet vergis één van de eerste was met de herinvoering van prestatiebeloning. Er was daar een werknemer die zijn been had gebroken. Hij had zich aangemeld om aangepast thuis nog wat werk te doen. Daarmee was hij het voorbeeld geworden van een situatie waarin tot een extra beloning kon worden overgegaan. Verder is het in metaalbedrijven de bedoeling dat tegen het eind van het jaar een bepaald bedrag, via een kollektieve beoordeling, te verdelen valt, waarbij de individuele werknemers zelf betrokken worden. Dus individuele inzet, dan extra beloning. Je houding tegenover een beoordeling wordt onderdeel van een beloningsstruktuur. Leerlingen als goedkope arbeidskrachtenEen andere ingrijpende verandering in het arbeidsproces, waarvan dus een impuls uitgaat tot registratie van iedere arbeider apart, is het afstoten van bedrijfsscholen en het integreren van stageplaatsen in de personeelsbezetting. Dat past overigens mooi in de staatsinitiatieven om in het onderwijs minder geld te steken. Een voorbeeld. Een stageplaats voor iemand in het middelbaar beroepsonderwijs kost het bedrijf de helft van de uitkering van die ’mbo-ers’; ongeveer 250 tot 400 gulden, maar ze participeren volledig. En dat is zeker bij Stork een geplande geschiedenis. Daar draaien er gewoon, op de 200 werknemers, zo’n 10 voor dat schijntje volledig mee in het produktieproces. Maar het lijkt mij wel zeker dat bij die nieuwe studiefinanciering en de rol van de banken daarin deze ’mbo-ers’ zullen afhaken. Ze zullen gewoon in dienst van zo’n bedrijf gaan werken, omdat het niet meer aantrekkelijk wordt om met een grote schuldenlast en een onzekere toekomst in de metaal later die centjes terug te verdienen. Andere betekenis personeelsnummerMet de laatste ontwikkeling waarop ik inga, komen we meer op het onderwerp dat ik aan de orde wil stellen. Binnen het bedrijf is het zo dat de bestanden van personeelszaken veranderen en voor een groot deel al veranderd zijn. En wel in twee opzichten. In de eerste plaats worden de aktiviteiten van de afdeling personeelszaken meer afgestemd op de afdeling werkvoorbereiding. Dat betekent dat van iedereen precies geregistreerd wordt wanneer en hoe lang iemand afwezig is. Bijvoorbeeld vanwege arbeidstijdverkorting of ziekteverzuim, om zo de verrichte prestatie per uur beter in kaart te kunnen brengen. Dat gebeurt niet alleen met de komputer. Bij ons in het bedrijf gebeurt dat nog gewoon via met de hand geschreven kaarten, maar bepaald niet minder effektief. In de tweede plaats is er de kwestie van de prestatiekontrole. Dat gebeurt ook al op grote schaal, automaties. Bijvoorbeeld met tellers op kassaas in winkels en met toetsenborden die het aantal aanslagen bijhouden. In de meeste bedrijfstakken gaat dat echter met behulp van tijdsregistratie, ik noemde dat al. Daar is allerlei elektroniese tijdsregistratie-apparatuur voor in de maak, waarbij speciale arbeidspasjes je gedrag vastleggen. Die pasjes stop je in de apparatuur, die dan jouw nummer registreert, de tijd dat je aan een klus gewerkt hebt, het verschil met de vorige keer, en noem maar op. Koppeling van gegevensDe in het bedrijf verzamelde gegevens van personen kunnen tegenwoordig direkt doorgekoppeld worden naar komputers van de bedrijfsvereniging en de sociale dienst. Dat is nodig voor de verifikatie en kontrole van persoonsgegevens op grond van de ziektewet, de WAO, de nieuwe werkloosheidswet, de tweeverdienerswet, enzovoort. Daarnaast kan de werkgever gebruik maken van de tientallen gegevens van zijn werknemer, die hij wettelijk verplicht is voor derden bij te houden. Daarbij denk ik aan de belastingdienst, de bedrijfsvereniging, het ziekenfonds en subsidieverlenende instanties. De pas in werking getreden nieuwe wet op de persoonsregistratie zal dit allemaal niet verhinderen of bemoeilijken. Want deze ontneemt het individu het recht om te bepalen of een gegeven van hem of haar wordt geregistreerd. De wet spreekt alleen over registraties en de manier waarop gegevens worden vastgelegd, niet over de manier waarop ze worden verzameld. Dus niet over de persoonskontroles, aanslagentellers en arbeidspasjes. De wet stelt inbraak in een persoonsregistratie niet strafbaar. Want voor de administratie - zoals een personeelsadministratie - is aanmelding bij de nieuwe registratiekamer, die die wet ook in het leven heeft geroepen, niet verplicht. Het is dus ook niet onrechtmatig gegevens aan een bestand te ontlenen. En dat komt de werkgevers mooi uit, omdat ze gewoon gebruik kunnen maken van gegevens die ze voor derden moeten verzamelen over hun werknemers. En dat komt de staat met al zijn instellingen dan weer goed uit. ![]() Stel dat een werknemer solliciteert. De mogelijk nieuwe werkgever kan via de bedrijfsvereniging en sociale dienst alles te weten komen over de sollicitant: hoe vaak hij ziek is geweest, wat hij gedaan heeft, welke diplomaas hij heeft gehaald, met wie hij samenwoont en ga zo maar door. Met andere woorden, er is al heel wat aan het gebeuren op het front van personeelszaken en administratie. Zeker in samenhang met de nieuwe sociale wetten zoals die de laatste jaren zijn doorgevoerd. De regeerders hebben dat de herziening van het stelsel van sociale zekerheid genoemd. Onder de regering Lubbers zijn duizenden ambtenaren, allerlei onderzoekskommissies en ook parlementsleden betrokken geweest bij wat een revolutionaire omwenteling genoemd kan worden van bijna alle na-oorlogse sociale wetten. In dat kader is ook een skala van sankties en restrikties ontwikkeld, dat de toegang tot die nieuwe staatsverzekering - want dat lijkt mij de juiste benaming - moet begeleiden. Maar ja, waar je de toegang tot een sociale verzekering beperkt en het karakter wezenlijk verandert, daar ontstaan nuances die wetten afstemmen op fraude, die wetten gevoelig maken voor welk gedrag wel of niet frauduleus is. Dat is een verschil met de na-oorlogse arbeiders- en volksverzekeringen, zoals de vroegere WW, de WAO en de ziektewet. Die vormden toen een algemene garantieregeling die voor iedere verzekerde gold, ongeacht levensomstandigheden of inkomen. Dat is nu afgelopen, want wil je een kans op een uitkering hebben, dan gaan meer kenmerken van een persoon een rol spelen, je arbeidsverleden, met wie je woont, enzovoort. En maak je aanspraak op een uitkering, dan is een persoonsonderzoek verplicht. PersoonsonderzoekTot voor kort kenden we zo’n persoonsonderzoek alleen bij een aanvraag van een bijstandsuitkering en dan nog op een veel beperktere schaal. De bedoeling was vast te stellen hoe behoeftig je was. Als je bijvoorbeeld in een verhuizing zat, kon er bij de uitkering min of meer rekening mee gehouden worden. Je moest dan wel je hele hebben en houden op tafel leggen. Nu is het zo, wanneer je ’betrapt’ bent - door een keer al of niet opzettelijk, niet tijdig, onjuist of onvolledige gegevens te hebben verstrekt - dat je het voor de volgende keer wel kunt schudden. Want ze gaan er dan van uit dat je gegevens wel weer niet zullen kloppen. Vraag je opnieuw een NWW-uitkering aan, dan wordt er gezegd: bewijs jij maar eens dat jij over de voorbije periode bijvoorbeeld niet weer zwart gewerkt hebt. Dit betekent dat de bewijslast wordt omgekeerd. In vergelijking met de situatie hiervoor is dit een totale verandering. Een verandering die er niet toe dient om ieder individu in de gaten te houden. Dus niet Orwells 1984, zoals sommigen dat wel eens noemen, want daarbij wordt er van uitgegaan dat ons leven onveranderd blijft, alleen meer gekontroleerd. Nee, het gaat nu om nog meer, namelijk om sankties en dwang om je gedrag te veranderen. Zo’n gedragsverandering is noodzakelijk. Want door de verlaging van lonen en uitkeringen en doordat steeds meer onderdelen van het loon afhankelijk gemaakt worden van persoonsonderzoek, zijn mensen gedwongen hun arbeidsleven voortdurend aan te passen. Hun arbeidsinzet dient vergroot en hun arbeidsvermogen dient onder minder zelf gekozen omstandigheden aangeboden te worden. Die vergroting van de persoonlijke arbeidsinzet houdt overigens geen halt bij het traditionele gezin. Maar die ’hoeksteen’ wordt ook weer niet opengebroken. Het omgekeerde doet zich eerder voor, er komen nog meer gedwongen afhankelijkheid en spanningen. Die vergroting van de persoonlijke arbeidsinzet in de gezinnen is namelijk de harde kern van wat ideologies zo fijntjes individualisering is gaan heten. Ik zal twee voorbeelden noemen. De tweeverdienerswet en de voordeurdelerswet. Deze twee wetten hebben de toon gezet waar ze anticiperen op een situatie waarin voor elk huishouden twee of meer inkomens nodig zijn. Heeft in zo’n huishouden de één meer dan niks, dan krijgt de ander minder. Zo ontstaat een generatie, waarin de arbeidsparticipatie van samenwonende partners centraal staat. De regering gaat er met ingang van 1990 van uit dat ieder die 18 jaar is tot die generatie behoort. Het individuele recht op inkomen wordt dan begeleid door persoonsonderzoek. Bewijs jij maar eens dat je recht hebt op dat nettoloon of die uitkering en doe dat door ons de volgende persoonsgegevens te verstrekken: wie ben je, waar en met wie woon je, waar heb je allemaal gewerkt, heb je schulden, krijg je alimentatie, enzovoort. Eenheid persoonsonderzoek en arbeidsinzetIk kom nu op een ander aspekt, de arbeidsinzet. Met de onteigening van de oude volksverzekering was de grondslag gelegd voor een ieder individu omvattende arbeidsinzet. We weten dat het verschijnsel arbeidsinzet een fascisitiese oorsprong kent. Het drukt eigenlijk heel ongegeneerd de kwestie uit waar het om draait op dit moment. Namelijk beheersing en besturing van het totale arbeidsvermogen aan de ene kant en onbeperkte inzet van het individuele arbeidsvermogen aan de andere kant. Het één door het ander, het ander door het één. Arbeidsinzet is heel oud en heel modern. Het zegt: je hoeft niet te werken, je bent geen slaaf. Het is enkel maar in je eigen voordeel. Je hoeft je uitkeringsgegevens niet te vermelden, maar dan doe je jezelf wel te kort. Je moet niet werken, maar je hèbt de mogelijkheid, je kunt het doen. Alleen, en dat is het probleem, de mogelijkheden liggen niet in jouw handen. Marx zei al over de oorspronkelijke akkumulatie, je hoefde niet te werken, maar deed je het niet, dan was je een landloper. Daar werd jacht op gemaakt. Je werd gebrandmerkt en in werkinrichtingen geplaatst. Zo werkte het en zo werkt de arbeidsinzet nog. Tenslotte blijkt er geen ontkomen aan. En heb je dat vluchten opgegeven, dan lijkt het ook nog je eigen keus. Het huidige arbeidsreserveleger, de werklozen, is objekt van staatsonderzoek geworden. En van staatsoptreden. Veel gemeenten zijn in april 1988 begonnen met heroriënteringsgesprekken voor langdurig werklozen. Het gaat voorlopig om ongeveer 170.000 mensen, die langer dan drie jaar werkloos zijn. Bij die onderzoeken wordt ieder individu met allerlei vragen bestookt en de antwoorden worden gekombineerd met gegevens die ze al her en der van je hebben. Op basis hiervan wordt voor ieder persoon een aktiviteitenplan opgezet, ook wel behandelplan genoemd. Je moet je daaraan houden op straffe van een sanktie. Wat betekent dit allemaal en wat zou het gaan betekenen? In ieder geval worden via heroriënteringsgesprekken, de beroepskeuzetest, de eraan verplicht gekoppelde diagnose en de behandeling, van een persoon de motivatie en kapaciteiten vastgesteld. Ik noem dat weer persoonsonderzoek en selektie. Uit de vragenlijst, zoals die in Den Haag wordt gebruikt en als model ook elders wordt aanbevolen, blijkt dat ze wel erg veel van je willen weten. De ambtenaar moet tijdens het gesprek de antwoorden invullen. Gevraagd wordt bijvoorbeeld: hoe breng je je tijd door, kijk je veel televisie, lig je lang in bed, sport je, houd je van uitslapen, zijn bij jou in de straat de meeste mensen werkloos of bij jou in de familie, wil je werken zonder meer geld te krijgen dan nu of heb je liever 200 gulden meer; en tientallen van deze vragen, vergaande maar precieze vragen. Een ander mensKort en goed, ze wantrouwen je. Maar ze moeten je leren kennen om je te kunnen veranderen. Je bent eigenlijk bij een psychiater en je bent niet in orde. Vandaar dat aan het eind van de vragenlijst een open ruimte staat onder het kopje ’diagnose’. Wat softere psychiaters spreken van een individueel aktiviteitenplan en over gedesoriënteerden die geheroriënteerd moeten worden. Strengere kollegaas hebben het over de ’harde kern’ die aangepakt moet worden. Als het behandelplan eenmaal is opgesteld, moet je terugkomen voor een tweede gesprek. Je moet dan een kontrakt ondertekenen, waarin je je akkoord verklaart. Er dreigen sankties. Je bent er nog niet vanaf, je moet het plan natuurlijk wel uitvoeren. Dus is er ook nog een nazorg. Als je dan drie maanden lang een vaste baan hebt, wordt de behandeling stopgezet. Je bent dan een ander mens geworden, zeggen ze. Een belangrijk doel van de individuele aanpak van langdurig werklozen is mensen te dwingen onder slechte voorwaarden te werken. Velen willen nu geen werk aannemen, omdat de voorwaarden slecht zijn of omdat het soort werk hen eenvoudig niet bevalt. Dat moet veranderen. Als er weinig mensen op een baantje afkomen, moet een werkgever meestal een beter loon betalen of betere omstandigheden bieden. Dat is nu dus niet meer nodig. Er is een andere oplossing. Mensen worden eenvoudig gedwongen dat werk aan te nemen. Daarbij heeft de verhouding tussen een baas en een arbeider niet langer de vorm van een vrij kontrakt. Op het arbeidsburo worden je gegevens bekeken. Je krijgt een oproep. Er wordt een plan voor je gemaakt. Je krijgt wat bijscholing en je wordt vervolgens in een bedrijf geplaatst op basis van één van de wettelijke regelingen, zoals het Jobplan, de wet Vermeend-Moor of het leerlingwezen. Niet iedereen mag meer spelen. Dit is de nieuwe arbeidsinzet. Een kwestie van doenSamenvattend. Ik heb twee elementen willen bespreken. Aan de ene kant hoe binnen bedrijven de arbeidsinzet verhoogd wordt. Aan de andere kant dat werkloosheid betekent dat mensen opnieuw gebonden worden aan het arbeidsproces. Dat loopt via de dwang van de staatsinstellingen en allerlei wettelijke maatregelen, waarbij de zogenaamde herziening van het stelsel van sociale zekerheid een belangrijke rol speelt. Onder het regiem van de arbeidsinzet is de scheiding tussen werkenden en werklozen vrijwel weggevallen. Er is nog een verschil. Bij degene die werkt, wordt nog meer arbeidsinzet gevraagd. In die zin dat nog meer elementen - namelijk die bij de werklozen zijn blijven liggen - ingezet worden. Voor de werklozen geldt dat ze niet werkloos zijn op grond van ’gewerkt verleden’, zoals dat in de vroegere situatie het geval was, maar dat hun werkloosheid via dwang wordt omgezet in arbeidsinzet. Bij dit alles moet vastgesteld worden dat de rol van de vakbeweging zeer perifeer is. Voor wat de positie binnen de bedrijven betreft één opmerking. Mijn ervaring is dat het optreden van de vakorganisaties, bijvoorbeeld bij ingrijpende reorganisaties, buiten de arbeidstijd om plaatsvindt. Zelfs de ondernemingsraad, tenminste in het bedrijf waar ik werk, mag nooit zonder toestemming de werktijd beïnvloeden. Zowel de vakbeweging als de ondernemingsraad heeft weinig machtsmiddelen, omdat ze gebonden zijn aan allerlei regels en voorschriften. Eén van de belangrijkste antwoorden op die situatie lijkt mij het opzetten van bedrijvenwerk. Dat zal afgedwongen moeten worden en, waar het bestaat, moeten funktioneren los van de voorschriften die zo al opgelegd worden. Met werkvergaderingen, waaraan binnen het bedrijf iedereen binnen werktijd - uitdrukkelijk binnen werktijd - kan deelnemen en kan spreken over de zaken die van belang zijn. Als je in staat bent dit af te dwingen, dus dat jij bepaalt wanneer er vergaderd wordt - liefst elke week - heb je gelijk voor een groot deel het probleem opgelost dat bondsvergaderingen slecht bezocht worden en dat leden van ondernemingsraden hun verhaal niet kwijt kunnen, omdat ze zich geïsoleerd voelen. Volgens mij is het een kwestie van doen en niet van overwegen of het wel kan, want dan kom je niet veel verder. Het vertrouwen in elkaar dat wij de hele produktie kunnen drijven, moeten we herwinnen. Dat is bedrijvenwerk. |