Project "Door kritiek nieuwe perspectieven ontwikkelen"
Marktwerking - gebruikswaarde en ruilwaarde (4)
Sjarrel Massop
Ned Ludd ben ik beslist nog niet vergeten, de wever die eind achttiende eeuw de machines in elkaar sloeg, omdat ze zijn werk afpakten. Terecht haalt Jan Verhagen hem aan, zie extra 342-3. Dat dit geen onzin is, zoals velen beweren, zal ik proberen aan te tonen. De beste mogelijkheid daarvoor is te kijken naar de 'waar', of commodity, het arbeidsvermogen. In extra 342-2 ben ik daar aan begonnen, hier een verdere uitwerking.
Het kapitalisme als politiek-economisch systeem maakt producten waarbij de productiekosten lager zijn dan de verkoopsprijs op de markt. Met als gevolg dat die producten met winst verkocht kunnen worden. Die winst verschijnt wel op de markt, maar daar wordt ze niet gemaakt. Dat geschiedt in het productieproces van de waar, daar komt de surpluswaarde van de waar tot stand. Deze surpluswaarde ontstaat door de arbeid ook als waar te zien. Dit heeft echter een belangrijke nuancering nodig. Want op de arbeidsmarkt koopt de kapitalist geen arbeid, maar het vermogen om arbeid te verrichten. Pas in het werkelijke arbeidsproces zet dit vermogen zich om in arbeid.
Het arbeidsvermogen
De arbeider, man of vrouw, ook kinderen en niet alleen in de negentiende eeuw, bezitten dus het vermogen om arbeid te verrichten. De kapitalist - van de kleine zelfstandige tot de multinational, de individualist of het bedrijf - koopt dit vermogen als een waar op de arbeidsmarkt. De werkelijke arbeid moet dan nog verricht worden. Maar de kapitalist is al eigenaar, voordat de arbeid plaatsvindt. Daarom beschikt hij over de mogelijkheid dit vermogen, deze waar, zo te gebruiken, ofwel te consumeren, dat hij er een groter rendement uit haalt dan de marktwaarde van het arbeidsvermogen toen die zich nog op de arbeidsmarkt bevond.
De kapitalist moet in deze transactie aan twee voorwaarden voldoen: nakomen van het contract dat hij met de arbeider heeft gesloten en zorgen dat de kwetsbare waar arbeidsvermogen in een goede conditie blijft. De arbeider is vrij om zijn/haar arbeidsvermogen te verkopen. Doet hij/zij dit echter niet, dan zal hij niet in staat zijn zichzelf en de zijnen te onderhouden. Hij gaat dus aan het werk. Dit aan het werk gaan. is gelijk aan het consumeren van het arbeidsvermogen door de kapitalist in het feitelijke arbeidsproces. Wanneer de arbeider voldoende gewerkt heeft om met het loon voort te kunnen bestaan en te leven - eten kopen, huur, schoolgeld en bijvoorbeeld Netflix abonnement betalen, nieuwe onderbroeken kopen bij Zeeman - dan zou hij praktisch kunnen stoppen met werken voor die dag of die week. Marx noemt dit de sociaal noodzakelijke arbeidstijd, de tijd die de arbeider moet werken om zich te kunnen reproduceren. Maar in het arbeidscontract staat dat hij een vastgesteld aantal uren voor de kapitalist zal werken. Alle werk dat hij verricht, nadat hij voldoende heeft gewerkt voor zijn onderhoud, is een surplusarbeid. Deze surplusarbeid zit in het product, de waar, die hij geproduceerd heeft, de tafel die hij in elkaar gezet heeft, de auto die geassembleerd is of de les die hij als onderwijzer gegeven heeft. De waarde van deze surplusarbeid is het eigendom van de kapitalist.
Surplusarbeidstijd
Het is duidelijk dat de kapitalist er alle belang bij heeft de verhouding tussen de sociaal noodzakelijke arbeidstijd en de surplusarbeid in zijn voordeel te laten doorslaan. Er zijn daartoe twee mogelijkheden: de arbeider of langer of intensiever te laten werken. Hoe gaat dat 'intensiever'? Bijvoorbeeld door de machine sneller te zetten, of door de arbeider op een tarief te zetten. Maar ook door de toepassing van de technologie.
De bedoeling van de kapitalist is de arbeidsproductiviteit te verhogen. Wanneer de arbeider meer producten maakt in een gegeven tijdseenheid, dan vertegenwoordigen die een grotere waarde. De kapitalist exploiteert de arbeidsvermogens 'beter'. De arbeider bereikt met de waarde van zijn loon de noodzakelijke arbeidstijd eerder. En dus, omdat het aantal contracturen vastligt, is het gedeelte van de surplusarbeid groter en dus de winst van de kapitalist. Toch?
Niet helemaal. Want het gevolg van de hogere arbeidsproductiviteit is dat er voor een bepaald aantal te produceren waren minder arbeiders nodig zijn. Dit kan ertoe leiden dat de totale surplusarbeid van alle fabrieksarbeiders lager is dan voorheen. Per arbeider is het hoger, echter de hoeveelheid arbeiders neemt af, dus is de totale surplusarbeid en daarmee de winst lager. Dit is, eenvoudig gezegd, van wat Marx de tendentiële daling van de winstvoet noemt. Hoe kan de kapitalist dit oplossen? Simpel, door meer producten te produceren. Dat gaat goed zolang er voldoende behoefte is aan die producten, zodra dat stagneert, zal er sprake zijn van overproductie en komt er crisis.
Bedrog
Ned Ludd is één van de slachtoffers die zijn baan kwijtraakte na de invoering van het mechanische weefgetouw. Hij sloeg de machine stuk om zijn werk te behouden. De kapitalist die het overkwam, schreeuwde moord en brand en beschuldigde Ned van het plegen van bedrog dat de geschiedenis inging als Luddite Fallacy (fallacy is het Engels voor bedrog). De redenering van de kapitalisten is namelijk dat de invoering van de besparende machinerie gecompenseerd wordt door vervangend werk, namelijk de productie van de machines. Dit is echter een groter bedrog. Ten eerste, omdat het verloren gaan van het werk door de invoering van de machinerie en dus ook van de robots, in geen enkele verhouding staat tot de toename van werk voor de productie van machines. Ten tweede, omdat ook in de productie van de machines de kapitalist altijd en vaak succesvol zal streven naar de verhoging, ook in zijn bedrijf, van de arbeidsproductiviteit. Het is dus wederom het kapitaal dat de kluit belazert.
They said Ned Ludd was an idiot boy
That all he could do was wreck and destroy, and
He turned to his workmates and said:
Death to Machines. They tread on our future and they stamp on our dreams.
Nog een probleem
In de 'transitie naar een technologisch meer geavanceerde samenleving' - zoals de mist van het managementjargon dat noemt - gaat door de toepassing van de technologie ook de kwaliteit van het werk, het vakmanschap verloren. De machine is niet meer het verlengstuk van de mens, maar omgekeerd: de mens wordt het verlengstuk van de machinerie. Ook dit heeft Marx al uitgebreid beschreven, hij noemt dit de ontwikkeling van de formele onderschikking van de arbeid onder het kapitaal naar de reële onderschikking. Een vraagstuk dat in het vervolg van deze serie over de marktwerking aan de orde komt, hier alvast een voorproefje met een uitgebreid citaat van Marx, plus toelichting.
De wetenschap verschijnt als een aan arbeid vreemde, vijandige en beheersende kracht tegenover de arbeid, en haar gebruik. Dit gebruik is enerzijds de concentratie van de arbeidsprocessen en anderzijds de ontwikkeling van de via ervaring verworven kennis, waarnemingen en beroepsgeheimen voor de analyse van de productieprocessen. Zo ook de invloed van de natuurwetenschappen op het materiële productieproces.
Door de toepassing van de technologie in het productieproces verliest de arbeider de controle over de eigen arbeid. Zijn vaardigheden en het gebruik van gereedschappen wordt vervangen door een machine die niet alleen zijn arbeid laat versnellen, maar ook veel nauwkeuriger werkt.
Het gebruik berust dus geheel op de scheiding van de geestelijke mogelijkheden van het proces ten opzichte van het weten, de kennis en het geschikt zijn van de afzonderlijke arbeiders. Op dezelfde manier berust de concentratie en de ontwikkeling van de productievoorwaarden en hun omzetting in kapitaal op de ontbloting, de scheiding van de arbeiders ervan. Veeleer wordt aan de arbeid in de fabriek alleen de kennis van enige handgrepen over gelaten, daarmee worden dus de 'leerling wetten' afgeschaft.
Voorafgaand aan de industrialisering waren er de gilden met hun werkplaatsen. Daarin stond het leerlingwezen, de gezel leerde het vak van de meester, centraal. Met de concentratie van de arbeid in de fabrieken en de invoering van de machinerie, wordt dit systeem overbodig. De kwalitatieve en kwantitatieve betekenis van de arbeid in het productieproces nemen af.
En ook de strijd van de staat, opdat de fabriekskinderen tenminste lezen en schrijven leren. Het toont hoe deze toepassing van wetenschap op de productieprocessen samenvalt met de onderdrukking van alle geestelijke ontwikkeling van de werkende bevolking in de handelingen van deze processen. Er wordt in ieder geval een klasse van hogere arbeiders gevormd, die echter in geen verhouding staat tot de massa van arbeiders die weinig kennis hebben.1
(Marx, Seite 1262)
Dit is wat Marx bedoelt met de ontwikkeling van de formele naar de reële onderschikking van de arbeid aan het kapitaal. Bij formele onderschikking is de arbeider wel afhankelijk van het kapitaal, maar is zijn arbeidsvermogen nog zo belangrijk dat de kapitalist niet zonder kan. Naarmate de invoering van de machinerie, dus de technologie, voortschrijdt, verdwijnt die afhankelijkheid ook. De mens wordt verlengstuk van de machine.
1 |
Karl Marx, Zur Kritik, der politischen Ökonomie, Manuskript 1861-1863, www.marxists.org/nederlands/marx-engels/1861/manuscripten - Die Seite, paginanummers van het citaat, is hier terug te vinden, bijvoorbeeld |1262|. Dit citaat komt in deel 6 van het manuscript terecht en staat nu nog niet op de site van het Marxistisch Internet-Archief (MIA).
(terug)
|
|