Project Klassenstrijd, deel 1 - ontwikkeling van het kapitaal nummer 2
Verhouding constant en variabel kapitaal
Sjarrel Massop
Deze bijdrage in de serie "Klassenstrijd" verbindt twee belangrijke begrippen van Karl Marx met het thema "de machinerie" dat in nummer 1 besproken is. Ze zijn van wezenlijk belang om de (opgaande) beweging van de klassenstrijd te stimuleren op de weg naar het socialisme. Geprobeerd wordt de twee begrippen -organische samenstelling van het kapitaal en tendentiële daling van de winstvoet aan de hand van voorbeelden te verduidelijken.
Zo keek ik laatst (7 oktober jongstleden) naar de uitzending van "Tegenlicht" met Kadir van Lohuizen (1) en moest direct denken aan de fotorapportage van Edward Burtynsky over China. (2) Beiden laten zien hoe internationaal het tegenwoordige kapitaal functioneert. Vooral de varkensslachterij die Van Lohuizen filmde, is illustratief.

Surplus
Er zijn verschillende productieprocessen die onafhankelijk van elkaar in de keten van 'big naar varkenshaasje' werkzaam zijn. Alle processen zijn kapitalistisch georganiseerd. Dat wil zeggen dat het kapitaal niet geïnteresseerd is in de gebruikswaarde van het varkenshaasje of de in China geliefde niertjes, maar wil weten hoe elk afzonderlijk proces in de keten winst oplevert. Die winst komt tot uitdrukking in de meerwaarde of het surplus.
Ter illustratie, een paar processen in de keten: opkweken van de biggen, slachten van de varkens en transport naar de klant. (3) Elk proces vereist twee activiteiten:
- Voor het vetmesten zijn biggen nodig, voer, medicijnen - kortom grondstoffen. Daarnaast een stal en machines, kortom productiemiddelen, Samen vormen ze het constante kapitaal. Dit deel van het kapitaal wordt constant genoemd, omdat het geen bijdrage levert aan de vorming van de meerwaarde.
- De boer en zijn makkers verrichten de arbeid op de boerderij. De vraag dringt zich op of de boer wel de arbeider is, maar we gaan er maar even voor het gemak van uit. De werkers vormen het variabele kapitaal. Het surplus komt tot stand, doordat de arbeid geëxploiteerd wordt. De kapitalist laat de arbeider/ster meer werken dan voor zijn of haar eigen onderhoud nodig is. Deze meerarbeid vormt het surplus.
Voor de andere processen - slacht en transport - is een vergelijkbare indeling van het constante en het variabele kapitaal te maken.
Elk productieproces bevat een bepaalde verhouding tussen beide kapitalen. Deze verandert naarmate er meer technologie, machinerie aan te pas komt. Die verschuiving is bijvoorbeeld goed te zien in de slachterij. Er worden erg veel varkens geslacht in bijvoorbeeld een week, zoveel kon een slager vroeger niet voor elkaar krijgen, zelfs enkele duizenden slagers niet. Dit is het gevolg van de mechanisering en automatisering, zij verhogen op een enorme manier de (arbeids)productiviteit van de processen.
Organische samenstelling kapitaal
De verhouding tussen het constante en het variabele kapitaal, dus tussen de productiemiddelen en de levende arbeid, noemt Marx de organische samenstelling van het kapitaal. Organisch, omdat deze samenstelling door de ontwikkeling van de productiemiddelen continu aan verandering onderhevig is. De afzonderlijke productieprocessen - fokken van slachtvarkens, slachten en transporteren - kennen elk een aparte samenstelling van het kapitaal. De grootte van de twee kapitaalvormen wordt weergegeven in de kosten die de kapitalist moet maken voor de onderdelen constant en variabel kapitaal. Ze worden uitgedrukt in geld.
De totale kosten zijn dus de optelsom van alle kapitaalinvesteringen die de kapitalist maakt voor zowel het constante als het variabele deel, de kosten dus voor de arbeidsmiddelen en de machines opgeteld bij het loon voor de arbeiders.
De afzonderlijke kapitalisten: de 'herenboer', de eigenaar van het slachthuis en de transportondernemer, streven in kapitalistische concurrentie naar verhoging van de productiviteit. In de praktijk betekent dit een verhoging van de organische samenstelling van het kapitaal. De kapitalisten van het slachthuis in ons voorbeeld kopen machines die de afzonderlijke slagers vervangen. Er kunnen in korte tijd veel meer varkens geslacht worden. Het constante kapitaal stijgt, het variabele kapitaal blijft gelijk als er geen ontslagen vallen en de verhouding stijgt. De organische samenstelling van het kapitaal stijgt. Een rekenvoorbeeld.
Stel de boer geeft 100 eenheden uit aan constant kapitaal (aankoop biggen, voer en machines) en 10 aan arbeidsloon, dan is de organische samenstelling van het kapitaal: 100 gedeeld door 10, dat is 10. Stel de boer koopt van zijn winst een betere 'vetmestmachine' voor 50 eenheden, dan wordt het constante kapitaal: 100 plus 50 is 150. Ontslaat hij niemand, dan blijft het variabele kapitaal gelijk aan 10 en wordt de nieuwe verhouding 150/10 en dat is 15. De organische samenstelling is dus gestegen van 10 naar 15.
In de film van Van Lohuizen en de foto's van Burtynsky is duidelijk te zien dat die organische samenstelling van het kapitaal stijgt door de mechanisering en automatisering in de productieprocessen.
Meerwaardevoet
Wat betekent dit voor de winst? De kosten van elk productieproces verschillen, dat wil zeggen dat er andere verhoudingen zijn. Deze worden gevormd door het totale kapitaal met het surplus op te tellen. In de praktijk wordt dat de optelsom van het constante kapitaal, het variabele kapitaal en dat surplus. Dit is voor Marx de formule voor de eenvoudige reproductie. Reproductie wil zeggen dat alle onderdelen van het productieproces betaald moeten worden. Het surplus, de meerwaarde is niet gelijk aan de winst. Het surplus komt tot stand door de uitbuiting van de arbeid. De winst is het totale resultaat na aftrek van de kosten voor de kapitalist. In de winst speelt het constante kapitaal een rol, in het surplus niet. Marx introduceerde daarom de meerwaardevoet: de verhouding tussen surplus en variabele kosten. Een voet is altijd een verhoudingsgetal dat weergegeven wordt in een breuk. In dit geval de verhouding tussen aan de ene kant het surplus en aan de andere kant het variabele kapitaal. De meerwaardevoet is in ons voorbeeld, aangenomen dat de uitbuiting 50 oplevert: 50 gedeeld door 10 (de kosten voor het variabele kapitaal): 5.
We hebben al een onderscheid gemaakt tussen constant en variabel kapitaal. Marx maakt de tussenstap van de meerwaardevoet, omdat volgens de verbeterde arbeidswaardewet (zie deel 1 van deze serie) alleen het variabele kapitaal het surplus kan maken. Het constante kapitaal kan geen effect hebben op de uitbuiting van de arbeid. Het variabele kapitaal, het arbeidsloon voor de levende arbeid, kan dat wel. Stel, een arbeider kan zich in zes uur werken reproduceren en de kapitalist laat hem acht uur werken, dan is de meerarbeid voor de kapitalist twee uur, in geld uitgedrukt de meerwaarde of het surplus.

Stroom - Sven 't Jolle
Tendentiële daling winstvoet
De winst wordt bepaald door de winstvoet. Die winstvoet is de verhouding tussen het surplus en het totale kapitaal, constant en variabel.
Geïllustreerd aan de varkensfokkerij. Bij een aanname dat het surplus 50 is, het is maar een rekenvoorbeeld, bedraagt de winstvoet: 50 gedeeld door 100+10 en dat is (ruim) 0,45. Deze winstvoet is uit te breiden over het gehele proces door van de afzonderlijke delen - vetmesten, slachten, transporteren - de getallen op te tellen. Nu komt de clou! We zagen dat de boer een nieuwe vetmestmachine voor 50 eenheden kocht. Wat betekent dat voor de winstvoet? Laten we aannemen dat het surplus (5o) en het arbeidsloon (10) gelijk blijven. Het constante kapitaal stijgt met 50 en wordt 150. In de formule omgezet, wordt de winst gelijk aan: 50 gedeeld door (150+10) en dat is gelijk aan (ruim) 0,31. Deze machine is weliswaar een vervanger voor de oude, maar het is evident dat de kosten voor het totale constante kapitaal stijgen. In ons voorbeeld tot 150.
Door de investering in constant kapitaal daalt de winstvoet en daarmee de winst, dit is het principe van de tendentiëel dalende winstvoet. Adam Smith en de andere klassieke economen betrokken het constante kapitaal in hun berekening van de winst niet, toch zagen zij de winsten dalen door investeringen. Marx heeft dat probleem opgelost door het constante kapitaal er wel bij te betrekken. Marx relativeerde zijn vondst door te spreken over tendentiëel. Daarmee gaf hij aan dat het geen wetmatigheid is, maar een weergave van de ontwikkeling van het kapitaal. Dus, de neiging van de winst om te dalen, moet voor het systeem gecompenseerd worden door nog meer automatisering, nog meer groei en uitbreiding van de productie.
Uitleg
Tot slot, om de slag van de organische samenstelling van het kapitaal naar de tendentiëel dalende winstvoet te maken, is een nogal cijfermatige uitleg gewenst. Moeilijk, maar voor het begrip nodig.
Wanneer we in een breuk de teller en de noemer door hetzelfde delen, blijft de uitkomst gelijk. De verhouding vier/zes gedeeld door twee is en blijft twee/drie. In ons voorbeeld van de winst: De winstvoet is 50/(100 + 20)=0,45. Delen we alle onderdelen van de formule door bijvoorbeeld 10, dan is het resultaat: 5/(10+1) en dat is ook 0,45. Delen we alle onderdelen door het variabele kapitaal, dan wordt de rekensom: de winstvoet is 50 gedeeld door 10 en dat is 5. Dat delen we door 1 plus de verhouding tussen constant en variabel kapitaal 10, dat is samen 11: 5 gedeeld 11 is 0,45. In woorden: de winstvoet is de uitbuitingsgraad gedeeld door de organische samenstelling van het kapitaal plus 1.
Daarmee is het verband gelegd voor de verbinding tussen de winstvoet die tendentiëel daalt en de organische samenstelling van het kapitaal. Die daling wordt veroorzaakt, doordat het constante kapitaal stijgt als gevolg van kapitaalinvesteringen om de productiviteit te vergroten. Marx noemt dit geen wet maar een tendens.

Libcom.org
Conclusie. Investeren in technologie, machinerie en automatisering leidt tot een daling van de winstvoet en daarmee de winsten. De individuele kapitalist ontkomt uit het oogpunt van concurrentie niet aan kapitaalsinvesteringen, maar voor het gehele kapitaal betekent dit een teruggang van de winsten! Om deze teruggang tegen te gaan, moet de productie uitgebreid worden: groeien. Groei is dus slechts nodig voor het veilig stellen van de winsten en niet voor het voldoen aan de behoeften voor de mensen van een samenleving. Dat is kapitalisme.
1. Tegenlicht
2. Burtynsky
3. David Harvey geeft een heldere uitleg van deze tendens en de grote 'maren'. David Harvey, 2006,1982, The Limits to Capital, hoofdstuk 6: The dynamics of accumulation, deel 3: The falling rate of profit and its countervailing influences, Londen, Verso.
